1B en 1C - gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Aan het einde van de les ...

... kan ik de persoonsvorm in minimaal vijf zinnen benoemen.

... kan ik minimaal vier zinnen op de juiste manier in zinsdelen verdelen. 

... kan ik het onderwerp in minimaal vijf zinnen benoemen. 

... kan ik achter iedere zin het gezegde noteren. 

... kan ik uitleggen wat het verschil is tussen een "normaal" gezegde en een gezegde met splitsbare werkwoorden. 

Terugblik zinsontleding
Welke begrippen ken je al?

Het eerste zinsdeel dat je zoekt, is de PV

1. Waar
2. Niet waar

De PV is altijd een werkwoord.

1. Waar
2. Niet waar

Het onderwerp van de zin is altijd een persoon.

1. Waar
2. Niet waar

Alle woorden die vóór de PV staan, vormen samen het eerste zinsdeel.

1. Waar
2. Niet waar

Is de stelling waar?

Zinnen bestaan uit zinsdelen.

1. waar
2. niet waar

Is de stelling waar?

Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.

1. waar
2. niet waar

Is de stelling waar?

Het gezegde bestaat uit het onderwerp en de persoonsvorm in de zin.

1. waar
2. niet waar

Is de stelling waar?

Het gezegde bestaat uit de persoonsvorm en de andere werkwoorden in de zin.

1. waar
2. niet waar

Is de stelling waar?

Het gezegde zegt wat er in de zin gebeurt.

1. waar
2. niet waar

Is de stelling waar?

Het gezegde zegt wat er in de zin gebeurt.

1. waar
2. niet waar

Wat is een scheidbaar werkwoord?

1. rennen
2. fietsen
3. praten
4. oplossen

Wat is een scheidbaar werkwoord?

1. appen
2. bellen
3. terugbellen
4. mailen

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

De computer staat in de kamer.

1. 1
2. 2
3. 3

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

Morgen wil ik met jou gaan dansen!

1. 1
2. 2
3. 3
4. mailen

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

Deze Ipad moet ik morgen terugbrengen naar de mediatheek.

1. 1
2. 2
3. 3
4. mailen

Wat is het gezegde van deze zin?

Jannet heeft een scooter van haar ouders gekregen.

Wat is het gezegde van deze zin?

Vanwege de slechte reacties wordt de film niet uitgezonden.

Wat is het gezegde van deze zin?

Ik had heel de week naar het strand kunnen gaan.

Wat is het gezegde?

Iedereen kan weer kind zijn!

Wat is het gezegde?

Je mag een half uur spelen in de speeltuin!

Wat is het gezegde?

Het kost je helemaal niets.

Wat is het gezegde?

Wel moet je een donatie betalen.

Wat is het gezegde?

Het bedrag is voor zieke kinderen en wordt gedoneerd aan hen.

Wat is het gezegde?

Mijn oudere broer rekende de snacks af aan de kassa.

Wat is het gezegde?

Gisteren laadden Roos en Chantal hun telefoon op in de aula.

Wat is het gezegde?

Chris doet heel goed André Hazes na.

Neem onderstaande zinnen over in je schrift en ontleed tot en met het gezegde.

1. Jan werkt iedere dag met zijn laptop. 

2. Kees heeft mij altijd goed kunnen helpen. 

3. Afgelopen weekend sliep ik veel te lang uit. 

4. Zet jij dat bestand even om naar een PowerPoint?

5. Ik heb je dat al zo vaak uitgelegd!