Oefenen thema 2

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

B4: Wat voor cellen zijn dit?

1. Plantaardige cellen
2. Dierlijke cellen

B3: Planten hebben weefsels

1. Waar
2. Niet waar

B4: Wat heeft dit organisme NIET in zijn cellen?

1. Celkern
2. Celmembraan
3. Celwand
4. Cytoplasma

B4: Onderdelen van cellen die bij dierlijke cellen voor kunnen komen zijn ....

1. ... celkern, celmembraan en celwand
2. .... kernplasma, celwand en cytoplasma
3. kernmembraan, celmembraan en cytoplasma
4. celmembraan, celwand en cytoplasma

B4: Dit zijn cellen uit een plantenwortel, kunnen deze cellen suiker (glucose) maken?

1. Ja
2. Nee

B3: Een weefsel is

1. groep cellen die even groot zijn
2. groep cellen met dezelfde functie
3. groep cellen met dezelfde vorm en functie
4. groep cellen met dezelfde vorm

B4: Dit zijn cellen uit een blad, kunnen deze cellen aan fotosynthese doen?

1. Ja
2. Nee

B3: In welke tekening is een weefsel aangegeven?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

B3: Hoe heet het weefsel van een stam van een stamboom?

1. Cambium
2. Cambia
3. Cambio
4. Cambeij

B3: Hoeveel weefsels zie je hier?

1. 1
2. 2
3. 3
4. Géén weefsel

B4: Wat hebben plantaardige cellen dat dierlijke cellen niet hebben?

1. celkern
2. celwand
3. bladgroenkorrels
4. cytoplasma

B3: Hoe heet dit groene weefsel in een plant?

1. bladmoes
2. bladschijf
3. steel
4. oksel

B1: Welk orgaanstelsels zie je hier?

1. Ademhalingstelsel
2. Voortplantingstelsel
3. Verteringstelsel
4. Beenderenstelsel

B1: Welk orgaanstelsel hoort het orgaan?
Bronchie

1. Zenuwstelsel
2. Ademhalingsstelsel
3. Bloedvatenstelsel
4. Spierstelsel

B4: Welke celorganellen kunnen wel in een plantaardige cel voorkomen maar niet in een dierlijke cel

1. grote vacuole, celkern, plastiden
2. celwand, plastiden en een grote vacuole
3. celwand, celkern en celmembraan
4. celkern, plastiden en cytoplasma

B3: Wat staat op volgorde van groot naar klein?

1. weefsels, organen, celorganellen, cellen
2. Organen, weefsels, cellen, celorganellen
3. Celorganellen, cellen, weefsels, organen
4. Celorganellen, weefsels, cellen, organen

B4: Wat is de functie van het cytoplasma?

1. Stevigheid
2. Wateropslag regelen
3. Opslag van DNA
4. Alle celorganellen op hun plek houden

B4: s dit een dierlijke of plantaardige cel?

1. Dierlijk
2. Plantaardig

B4: Wat is een vacuole bij een plantaardige cel?

1. Een stevige rand om de cel
2. De buitenste rand van het celplasma
3. Een blaasje gevuld met vocht
4. De groene kleur van een plant

B2: Een plant heeft een groot wortelstelsel. Waar leeft deze plant?

1. Vochtige grond
2. Droge grond

B3: Je kan weefsels ook een niveau noemen. Tussen welke twee niveaus hoort weefsels dan?

1. DNA en cel
2. cel en orgaanstelsel
3. cel en orgaan
4. Orgaan en orgaanstelsel

B4: Hebben plantencellen ook DNA?

1. Ja
2. Nee

B5: Wat is DNA?

1. DNA bestaat uit een dubbele streng met 23 chromosomen
2. twee strengen opgebouwd die informatie voor je erfelijke eigenschappen bevatten
3. DNA bestaat uit 23 chromosomen

B6: Wat zijn stamcellen?

1. spiercellen
2. zenuwcellen
3. cellen die oneindig kunnen delen
4. cellen die maar een paar keer delen

B5: Waar zit het DNA in bij een dierencel?

1. Cytoplasma
2. Celkern
3. Kernmembraan
4. Celmembraan

Is dit een cel of een weefsel?

1. Cel
2. Weefsel

B2: Wat is de functie van
bladeren van planten?

1. Bladeren geven planten stevigheid
2. Bladeren nemen water en voedingsstoffen op
3. In de bladeren vindt fotosynthese plaats

B4: Dit zijn cellen uit een stengel, kunnen deze cellen suiker (glucose) maken?

1. Ja
2. Nee

B5: Uit welke basen bestaat DNA

1. C,G,T,O
2. A,G,T,U
3. A,C,G, T
4. T,G,U,O

B4: Op deze slide is de stengel van
een kiwiplant weergegeven.
Kan in deze stengel fotosynthese plaatsvinden?

1. Ja
2. Nee

B4: 3 plastiden zijn?

1. bladgroen-, zetmeel-, waterpestkorrels
2. zetmeel-, waterpest-, kleurstofkorrels
3. kleurstof-, paprika-, zetmeelkorrels
4. kleurstof-, bladgroen-, zetmeelkorrels

B4: Welk type plastiden komt veel voor in de cellen van een aardappel?

1. kleurstofkorrels
2. bladgroenkorrels
3. zetmeelkorrels

B5: In veel cellen zit een celkern, de functie van deze celkern is:

1. zorgen voor stevigheid
2. zorgen voor fotosynthese
3. regelen van alles wat er in de cel gebeurt
4. zorgen voor transport

B2: Zorgt een kerstboom voor meer zuurstof in huis?

1. Nee, dat kan niet
2. Ja, er is fotosynthese in de groene naalden
3. Ja, maar zonder fotosynthese
4. Nee, er kan geen fotosynthese plaatsvinden in bomen

B2: Hoe komen houtachtige stengels aan hun stevigheid?
En kruidachtige stengels?

1. Houtachtige en kruidachtige stengels krijgen door water hun stevigheid
2. Houtachtige stengels krijgen door hout hun stevigheid, kruidachtige stengels door kruiden.
3. Houtachtige stengels krijgen door hout hun stevigheid, kruidachtige stengels door water.
4. Houtachtige en kruidachtige stengels krijgen door hout hun stevigheid.

B2: Organen van planten zijn:

1. hart - stengel - wortel
2. maag - hart - long
3. long - maag - stengel
4. stengel - wortel - blad

B2: Wortels kunnen:

1. De plant vastzetten in de grond.
2. Voedsel opslaan voor na de winter.
3. Water en mineralen opnemen uit de grond.
4. Alle bovenstaande antwoorden.

B7: Hoe beweegt een pantoffeldiertje zich voort?

1. Met schijnvoeten
2. Met schijnarmen
3. Met de stroming
4. Met trilharen

B1: Welk orgaanstelsel wordt
hier weergegeven?

1. Ademhalingsstelsel
2. Verteringsstelsel
3. Bloedvatenstelsel
4. Spierstelsel

B7: Het pantoffeldiertje verwijdert de onverteerde resten via?

1. Het schijnvoetje
2. De celmembraan
3. De celanus
4. De trilharen

B2: Waarom kan een kerstboom niet meer goed water opnemen in huis?

1. Het is te warm in huis
2. De wortelharen zijn beschadigd bij het uit de grond halen
3. Dit kan nog wel

B4: Als een tomaat rijpt gebeurt er iets met de kleur, hij gaat namelijk van een groene naar een rode kleur.
Een type plastide verandert in een andere type plastide.

Welk plastide was er eerst, en ik welke plastide verandere hij?

1. Van zetmeelkorrel naar kleurstofkorrel
2. Van kleurstofkorrel naar bladgroenkorrel
3. Van bladgroenkorrel naar kleurstofkorrel
4. Van bladgroenkorrel naar zetmeelkorrel

B7: Hoe beweegt een amoebe zich voort?

1. met trilhaarcellen
2. met hele kleine pootjes
3. met schijnvoetjes

B6: De celcyclus gaat over

1. Gespecialiseerde cellen
2. Stamcellen
3. Menselijke cellen
4. De meeste cellen

B6: Welke stelling of stamcellen is of zijn juist?
1. Alle stamcellen kunnen altijd alle celtypen worden
2. Alleen embryonale cellen kunnen nog alle celtypen worden.

1. Alleen stelling 1
2. Alleen stelling 2
3. Zowel stelling 1 & 2
4. Geen van beide stellingen

Ik ga een goed punt halen voor biologie!

1. Ja
2. Nee