Signaalwoorden

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 1 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin: De PvdA is .... de SP een linkse partij.
A
in tegenstelling tot
B
ondanks
C
evenals
D
behalve

Slide 2 - Quiz

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 3 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin:
De PVV heeft hele extreme standpunten, .... veel partijen niet met hen willen samenwerken.
A
omdat
B
dus
C
aangezien
D
waardoor

Slide 4 - Quiz

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

Slide 5 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin:
De partijen voeren campagne,..... ze de kiezers proberen over te halen om op hun te stemmen.
A
waarmee
B
doordat
C
tenzij
D
vandaar dat

Slide 6 - Quiz


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Slide 7 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin:
Iedere partij heeft een eigen standpunt t.o.v. het onderwijs .... de leraren moeten meer salaris krijgen.
A
aangezien
B
omdat
C
want
D
zoals

Slide 8 - Quiz

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,

Slide 9 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin: Mensen stemmen alleen in een hokje, ... de privacy.
A
omdat
B
vanwege
C
want
D
immers

Slide 10 - Quiz

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat

Slide 11 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin:
... iemand zich niet kan legitimeren, mag hij/zij ook niet gaan stemmen.
A
Als
B
Tenzij
C
Bijvoorbeeld
D
Want

Slide 12 - Quiz

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

Slide 13 - Diapositive

Welk signaalwoord past in de zin:
..... hoop ik dat jullie nu begrijpen wat signaalwoorden zijn.
A
Al met al
B
Vandaar dat
C
Aan het eind
D
Tenzij

Slide 14 - Quiz

Kun je opschrijven wat een verband is?

Slide 15 - Question ouverte

Woordenschat H4
Je maakt opdracht 1 t/m opdracht 6 woordenschat. 

Het onderwerp is homoniemen. Een homoniem is een woord met meerdere betekenissen. 

Slide 16 - Diapositive