Introductieles opdracht 3 ruzie DISK

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Introductie en doel van de les 

ruzie

Dit thema gaat over ruzie.

In de vorige les en in opdracht 1 en 2 heb je al veel woorden over dit thema geleerd. Aan het eind van deze les ken je de betekenis van nieuwe woorden en kun je zinnen maken met die woorden.

10 woorden uit de vorige les

Uitleg van nieuwe woorden 

1.  Lees het woord

2.  Lees de betekenis(sen)

3.  Lees de voorbeeldzin(nen)

4.  Bekijk de plaatjes

opkomen (voor iemand)

iemand beschermen of verdedigen

Klasgenoten moeten opkomen voor kinderen die gepest worden.

uitschelden

slechte dingen roepen tegen iemand

De pesters schelden de jongen uit. Ze roepen "watje en nerd".

Het dikke meisje wordt vaak uitgescholden.

langs

naast / voorbij

Ik kom elke dag langs de bioscoop.

                                  Ik loop graag langs het strand.                                                             Langs de kant van de weg staan bomen                                  

brutaal

onbeleefd / ongepast

De jongen was erg brutaal tegen de oude man. Hij schold hem uit voor "demente ouwe".

de hulp

de keer dat je helpt of geholpen wordt

Als ik een klusje heb, vraag ik mijn buurman om hulp.

De voedselbank biedt hulp aan mensen die weinig geld hebben.

naast /

voorbij

slechte

dingen 

roepen

tegen

iemand

onbeleefd/

ongepast

de keer

dat je

helpt of

geholpen

wordt

iemand

beschermen

of verdedigen

de hulp

brutaal

langs

opkomen voor iemand

uitschelden

Maak een zin met
"opkomen voor".

Wat hoort NIET bij
"de hulp"?

1. helpen
2. redden
3. roddelen
4. verzorgen

Schrijf minstens twee woorden op die horen bij "brutaal".

Maak een zin met
"langs".

Maak een zin met
"uitschelden".

goedkomen

goed aflopen / goed eindigen

Vroeger gebruikte hij drugs, maar gelukkig is het allemaal goedgekomen.

Hij maakt zich nooit zorgen, want alles komt goed volgens hem.

de situatie / de situaties

de toestand

Toen de auto door rood reed, ontstond een gevaarlijke situatie.

De situatie in de wereld is onstabiel.

pesten

iemand met opzet erg vervelend behandelen

De klasgenoten pesten het meisje.

het zelfvertrouwen

gevoel dat je niemand anders nodig hebt om te bereiken wat je wilt  /  het vertrouwen in jezelf

Als niets lukt, gaat je zelfvertrouwen omlaag.

De jongen had veel zelfvertrouwen. Hij dacht dat hij alles kon.

                                                                                     

zwak

niet sterk / met weinig kracht

We hebben met 8-0  gewonnen, want de tegenstander was erg zwak.

Het was een zwakke tegenstander.

niet sterk/

met weinig

kracht

iemand met

opzet erg

vervelend

behandelen

de

toestand

goed

aflopen/

goed

eindigen

het 

vertrouwen

in jezelf

de situatie

pesten

zwak

het zelfvertrouwen

goedkomen

Maak een zin met
"pesten".

In welke situatie was jij blij?

Welk woord hoort NIET bij
"zelfvertrouwen"?

1. je gelooft in jezelf
2. je vertrouwt iedereen
3. je vertrouwt op jezelf
4. je denkt alles komt goed

Wat kan NIET zwak zijn?

1. een ruzie
2. je kracht
3. je rapport
4. je gezondheid

Maak een zin met
"goedkomen".

Maak oefening 3,  

op bladzijde 60 

van je boek.

Werk samen!!!

Ben je klaar? Maak 

dan oefening 6, 7, 8, 9

en 10 op bladzijde 62,

63, 64 en 65