Informatievaardigheden klas 9

INFORMATIEVAARDIGHEDEN
Vandaag ga je leren op de
juiste manier om te gaan
met internet en
informatiebronnen
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
InformatievaardighedenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

INFORMATIEVAARDIGHEDEN
Vandaag ga je leren op de
juiste manier om te gaan
met internet en
informatiebronnen

Slide 1 - Diapositive

DOELEN
  • Je bent je bewust van veiligheid en privacy bij het gebruik van internet
  • Je kunt informatie zoeken en filteren
  • Je kunt inschatten of een bron betrouwbaar en bruikbaar is
  • Je kunt standaardapplicaties veilig en verantwoord gebruiken

Slide 2 - Diapositive

EENS OF ONEENS?
Ik spreek altijd de waarheid online
-2100

Slide 3 - Sondage

EENS OF ONEENS?
Ik kan nepnieuws en echt nieuws van elkaar onderscheiden
ja
nee

Slide 4 - Sondage

Ik weet wat er over mij te vinden is op internet
-2100

Slide 5 - Sondage

Mijn posts op social media laten zien hoe mijn échte leven is
A
ja
B
nee, het laat maar een deel van mijn leven zien
C
nee, het is niet helemaal zoals ik echt ben
D
ik post niet op social media

Slide 6 - Quiz

Ik gebruik veilige wachtwoorden op internet
A
ja, altijd
B
meestal wel
C
nee, ik heb 1 wachtwoord voor alles
D
ik hou me daar niet mee bezig

Slide 7 - Quiz

Mediawijsheid
Op een kritische en bewuste manier om kunnen gaan met internet.

Om mediawijs te handelen heb je informatievaardigheden nodig: vaardigheden die helpen bij het zoeken, vinden, beoordelen en verwerken van informatie.

Slide 8 - Diapositive

Informatievaardigheden
Bij het opzoeken en gebruiken van informatie stel je je zelf steeds de volgende vragen:
  • Hoe zoek ik op een goede manier informatie op internet?
  • Wat is de bron van de informatie?
  • Hoe weet ik of de informatie bruikbaar en betrouwbaar is?

Slide 9 - Diapositive

Welke informatiebronnen kun je gebruiken?

Slide 10 - Question ouverte

Informatie zoeken en filteren
  1. Formuleer de zoekvraag
  2. Bedenk welke informatiebron je gaat gebruiken
  3. Formuleer de juiste zoektermen

Slide 11 - Diapositive

Welke zoektermen gebruik je bij het opzoeken van documenten in Google over de impact van reclame op de eetgewoonten bij jongeren?
A
Impact, reclame, eetgewoonten jongeren
B
Reclame, eetgewoonten jongeren
C
Reclame
D
Overgewicht bij jongeren, reclame

Slide 12 - Quiz

Je moet een elektronische databank doorzoeken om informatie te vinden over de invloed van de opwarming van de aarde op het smelten van de ijskappen op de zuidpool. Welke zoektermen ga je gebruiken?
A
Opwarming aarde, smelten ijskappen, zuidpool
B
Opwarming aarde, smelten ijskappen
C
Invloed, opwarming aarde, smelten ijskappen
D
Invloed, opwarming aarde, smelten ijskappen, zuidpool

Slide 13 - Quiz

Zoekmachines
Zoekmachines gebruiken bots (spiders) die constant het internet afstruinen op zoek naar nieuwe of gewijzigde inhoud. Als een nieuwe pagina is ontdekt, analyseert de zoekmachine de pagina om te achterhalen waar de pagina precies over gaat. Dit proces heet indexing. Als een pagina is geïndexeerd, kan die pagina in de zoekresultaten verschijnen.

Slide 14 - Diapositive

 SEO= Search Engine Optimization
De inhoud (content) van de website van een bedrijf moet zo goed mogelijk aansluiten op de zoekopdrachten van de doelgroep. Verdiep je daarom goed in het zoekgedrag van je doelgroep: welke woorden gebruiken ze in hun zoekopdrachten?

Je kunt dan belangrijke zoekwoorden verwerken in je content.

Slide 15 - Diapositive

SEA = Search Engine Advertising
Oftewel: betaald adverteren in een zoekmachine.
Zo’n betaalde advertentie herken je in de zoekresultaten van Google aan het groene, vierkante blokje met ‘Adv.’.
Vaak zijn dat de eerste zoekresultaten.

De eerste zoekresultaten hoeven dus niet de beste te zijn!

Slide 16 - Diapositive

Zoekmachines
Veel bekende zoekmachines (bijv. Google) verzamelen en verkopen jouw gegevens. Als je dit niet wilt, kun je beter een anonieme zoekmachine gebruiken, zoals:

Slide 17 - Diapositive

Zoekmachine aanpassen

Slide 18 - Diapositive

Vul de volgende zoekwoorden in Google in: betrouwbare internetbronnen. Hoeveel resultaten vindt Google?

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal de woorden naar het Engels en vul deze in Google in. Hoeveel resultaten vindt Google?

Slide 20 - Question ouverte

Zoekresultaten
Welke zoekresultaten je krijgt, hangt af van:
- welke browser je gebruikt
- welke zoekmachine je gebruikt
- welke sites je eerder hebt bezocht (als je ingelogd bent)
- welk device je gebruikt
- in welk land/regio je je bevindt
- welke taal je gebruikt

Slide 21 - Diapositive

Databanken
Met een zoekmachine vind je niet alle informatie op internet.  Databases kunnen veel betrouwbare informatie bevatten:  
www.delpher.nl: miljoenen gedigitaliseerde teksten uit Nederlandse kranten, boeken, tijdschriften en radiobulletins
www.isgeschiedenis.nl: dagelijkse historische achtergronden bij het nieuws.
www.nemokennislink.nl: toegankelijke wetenschap
www.nexisuni.com (alleen via Wifi school): 40 jaar archief uit meer dan 15.000 nationale en internationale nieuwsbronnen

Slide 22 - Diapositive

Zoekresultaten filteren
NOT/- (minteken):  zoekresultaten uitsluiten
AND:                            alle woorden moeten voorkomen
OR:                                ten minste één van de woorden komt voor
( ):                                  woorden die bij elkaar horen,  bijvoorbeeld                                         synoniemen, enkelvoud/meervoud
" ":                                 de ingegeven zoektermen in exact                                                             dezelfde  volgorde

Slide 23 - Diapositive

Om meer documenten terug te vinden over een bepaald onderwerp is het belangrijk om gebruik te maken van synoniemen. Daarvoor gebruik je de volgende term:
A
AND
B
OR
C
NOT

Slide 24 - Quiz

Je zoekvraag luidt: Leidt veel televisie kijken op jonge leeftijd tot overgewicht?

Met welke zoekvraag zoek je het meest efficiënt naar literatuur over dit onderwerp?
A
televisie AND (kinderen OR jongeren) OR overgewicht
B
(kinderen OR jongeren) AND (overgewicht OR televisie)
C
televisie AND (kinderen OR jongeren) AND overgewicht

Slide 25 - Quiz

Je zoekt informatie over Martin Luther King (20ste eeuw), maar niet over Martin Luther (16de eeuw). Welke zoekactie levert de beste informatie op?
A
"Martin Luther King"
B
"Martin Luther" AND King
C
Martin Luther King NOT Martin Luther

Slide 26 - Quiz

Je zoekt Nederlandstalige informatie over een safari door Zimbabwe of Botswana, maar zonder hotelovernachtingen. Welke zoekstring gebruik je voor het beste resultaat?
A
Safari AND Zimbabwe AND (Botswana NOT hotel)
B
Safari AND (Zimbabwe AND Botswana) NOT hotel
C
Safari AND (Zimbabwe OR Botswana) NOT hotel

Slide 27 - Quiz

Opdracht
Diyana organiseert een kerstmarkt op school. Ze maakt een flyer hiervoor en is op zoek naar een afbeelding. Ga naar een zoekmachine en zoek op 'kerst'. Filter op afbeeldingen.
De afbeelding moet van goede kwaliteit zijn -> kies voor 'groot' formaat.
De stijl van de flyer is groen > kies bij kleur voor Groen. Kies een passende afbeelding en sla op.

Slide 28 - Diapositive

Google: afbeeldingen & Tools
Duckduckgo: afbeeldingen

Slide 29 - Diapositive

Informatie opslaan
  1. op een device (laptop, telefoon, computer, Chromebook): je kunt alleen op dat apparaat erbij
  2. op een usb-stick: je kunt deze meenemen (en kwijtraken)
  3. in een cloud: online (Google Drive, Onedrive, etc.) > via wifi kun je op ieder device bij je bestanden. Zorg wel voor een sterk wachtwoord!
Tip: maak een mappenstructuur aan

Slide 30 - Diapositive

Opdracht: sla je afbeelding in Google Drive op en deel hem met een klasgenoot
A
Gelukt!
B
Het opslaan is gelukt, het delen niet
C
Het lukt me niet

Slide 31 - Quiz

Upload je kerstafbeelding hier

Slide 32 - Question ouverte

Informatie beoordelen
Niet alle informatie op internet is waar, dus check!
  1. Waar komt de info vandaan?
  2. Vind je de info ook in een andere bron?
  3. Is het actueel?

Slide 33 - Diapositive

Waar komt de info vandaan?
Wie is de auteur? Is dit een deskundige? Is hij/zij objectief?

Van welke organisatie of instelling komt de informatie?

Is de lay-out van de website professioneel?

Hoe duidelijker, hoe betrouwbaarder

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Lien

Is het
actueel?

Slide 36 - Diapositive

Duckduckgo: actualiteit instellen
Google > Tools: periode instellen

Slide 37 - Diapositive

Op het internet zijn artikelen met een auteur betrouwbaarder dan anonieme artikelen.
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quiz

Op het internet zijn artikelen met een datum betrouwbaarder dan zonder datum.
A
juist
B
onjuist

Slide 39 - Quiz

Het is gemakkelijker om de betrouwbaarheid van informatie in een tijdschriftartikel te beoordelen dan informatie op een website.
A
juist
B
onjuist

Slide 40 - Quiz

De kwaliteit van artikelen op Wikipedia is over het algemeen net zo goed als artikelen in een willekeurige encyclopedie.
A
juist
B
onjuist

Slide 41 - Quiz

Hoe vaker een website is bezocht, hoe betrouwbaarder deze is.
A
juist
B
onjuist

Slide 42 - Quiz

Informatie verwerken
Je hebt informatie gevonden en nu ga je deze verwerken. Je moet daarbij aangeven welke bronnen je hebt gebruikt. Waarom?
>> Je bent betrouwbaar: mensen kunnen het controleren
>> Je pleegt geen fraude: teksten en ideeën van anderen mogen niet zonder bronvermelding in een eigen document gepresenteerd worden, dat is plagiaat.

Slide 43 - Diapositive

Hoe vermeld je je bronnen?
1.    Citeren = letterlijk overnemen van de tekst (m.b.v. aanhalingstekens).
           A. citeren met voetnoot: je eindigt het citaat met een cijfer en in de voettekst zet je de bron. In Word ga je naar Verwijzingen > voetnoot invoegen
          B. citeren met verwijzing in de tekst: achter het citaat zet je tussen haakjes de auteur en het jaartal
2. Parafraseren = tekst omzetten in je eigen woorden. Dan hoef je de tekst niet tussen aanhalingstekens te zetten. Aan het einde van de parafrase zet je de auteur en het jaartal tussen haakjes.

Slide 44 - Diapositive

welke social media gebruik je?

Slide 45 - Carte mentale

Privacy op social media en internet
Privacy: de bescherming van jouw eigen gegevens en jouw manier van leven. Pas op met wat je deelt en met wie.
Beveilig je accounts!
 >> Schakel tweestapsverificatie in: niet alleen een wachtwoord, maar ook een toegangscode
>> Gebruik je een account op een openbare of schoolcomputer, log dan uit en wis je zoekgeschiedenis

Slide 46 - Diapositive

Cookies
Bij het bezoeken van websites wordt jouw surfgedrag bewaard in cookies = kleine tekstbestandjes die een website op jouw computer opslaat.
Wat doen cookies?
-    ervoor zorgen dat je ingelogd blijft terwijl je de website gebruikt
-    persoonlijke advertenties tonen

Cookies zijn niet altijd goed voor je privacy, daarom is het goed om regelmatig deze cookiebestanden te verwijderen van je computer.

Slide 47 - Diapositive

Ik wis regelmatig cookies en de browsegeschiedenis van mijn devices
010

Slide 48 - Sondage

Hoe ga jij om met cookies op het internet?
A
Ik weiger altijd alle cookies
B
Ik accepteer alle cookies
C
Soms stel ik de cookies in, soms accepteer ik gewoon
D
Cookies? Huh?

Slide 49 - Quiz

Wet bescherming persoonsgegevens / privacywet
In deze wet staat beschreven wat er wel en niet gedaan mag worden met de gegevens:
-    Persoonsgegevens mogen alleen in overeenstemming gebruikt worden
-    Persoonsgegevens moeten zorgvuldig verwerkt worden
-    Je hebt recht op inzage van je eigen gegevens
-    De persoonsgegevens mogen zonder toestemming niet zomaar opgeslagen worden
-    De persoonsgegevens mogen zonder toestemming niet verspreid worden.


 

Slide 50 - Diapositive

Tips voor veiligheid
  1. Gebruik voor verschillende sites verschillende en sterke wachtwoorden
  2. Installeer een antivirusprogramma op al je devices
  3. Maak alleen verbinding met vertrouwde wifinetwerken
  4. Open geen berichten en onbekende bestanden die je niet verwacht of vertrouwt
  5. Installeer alleen appllicaties via officiële applicatiewinkels

Slide 51 - Diapositive

Tips voor wachtwoorden
  • Hoe meer tekens, des te veiliger. (minimaal 12 tekens)
  • Gebruik cijfers, hoofdletters en speciale tekens (&, ?, #, !, %, enz.)
  • Stop geen makkelijk te raden persoonlijke informatie erin, zoals een naam, geboortedatum of adres
  • Gebruik een wachtwoordmanager voor al je wachtwoorden, bijvoorbeeld Keepass
  • Gebruik eventueel een wachtzin, die onthoud je makkelijker. Voorbeeld: IkHeb100Fietspompen. Gebruik wachtzinnen van minimaal 4 woorden.

Slide 52 - Diapositive

Ik gebruik veilige wachtwoorden op internet
A
ik heb 1 of 2 veilige wachtwoorden voor alles
B
ja, meestal wel
C
mijn wachtwoorden zijn niet veilig
D
ik heb te veel dezelfde wachtwoorden

Slide 53 - Quiz