H4 - T3 : BS5 speciale manieren van overerven deel 2
Kruisingen die we tot nu toe hebben behandeld:
Monohybride: Aa x Aa
Intermediair: IAIB x IAIB
X-chromosomaal: XAXa x XAY
Bloedgroepen: IAi x IBi
Lethaal: AA = dood
Gekoppelde overerving: x
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Kruisingen die we tot nu toe hebben behandeld:
Monohybride: Aa x Aa
Intermediair: IAIB x IAIB
X-chromosomaal: XAXa x XAY
Bloedgroepen: IAi x IBi
Lethaal: AA = dood
Gekoppelde overerving: x
Slide 1 - Diapositive
Wat is de verhouding in het fenotype van de nakomelingen als: Aa x Aa
A= Kuif, a= geen kuif, AA= lethaal
A
Kuif: geen kuif = 3 : 1
B
Kuif: geen kuif = 2: 0
C
Kuif: geen kuif = 2: 1
D
Kuif: geen kuif = 1: 1
Slide 2 - Quiz
Wat is een typisch kruisingsschema voor een monohybride overerving?
A
B
C
D
Slide 3 - Quiz
Bij de mens komen twee gekoppelde genen voor: A en B. Hoeveel procent kans is de kans dat een vader en een moeder met een chromosoompatroon zoals hiernaast een kind krijgen met genotype aaBb?
Slide 4 - Question ouverte
Vandaag
Basisstof 5: niet gekoppelde overerving
Slide 5 - Diapositive
Lesdoelen van Bs5:
Bs 5:
Je kunt kruisingsschema’s maken voor onafhankelijke overerving van multipele allelen, letale factoren en gekoppelde genen en hieruit of uit stambomen de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden.
Je kunt verklaren dat mitochondriale overerving kan leiden tot een andere overerving dan volgens de wetten van Mendel.
Slide 6 - Diapositive
Gekoppelde overerving
Beide genen liggen op HETZELFDE
chromosoom
Onafhankelijke overerving
Beide genen liggen op VERSCHILLENDE
chromosomen
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
aabb x ABab
Slide 9 - Diapositive
Lever je foto van het dihybride kruisingsschema in.
Slide 10 - Question ouverte
Bij de vorming van de haarkleur van een bepaald diersoort zijn twee allelenparen betrokken, die onafhankelijk van elkaar overerven. Wanneer van die allelenparen uitsluitend recessieve allelen voorkomen (ppqq), is de haarkleur wit. Wanneer van één van beide paren een dominant allel voorkomt, is de haarkleur geel. Waneer van ieder allelenpaar tenminste één dominant allel voorkomt, is de haarkleur bruin.
Een bruin en wit dier worden gekruist. Een van de nakomelingen is wit. Wat is het genotype van het bruine ouderdier?
A
ppQQ
B
PpQQ
C
PpQq
D
ppqq
Slide 11 - Quiz
A
Het allel voor korte vingers is dominant (A), en Margriet is Aa
B
Het allel voor korte vingers is recessief (a), en Margriet is Aa
C
Het allel voor korte vingers is dominant (A), en Margriet is aa
D
Het allel voor korte vingers is dominant (A), en Margriet is AA
Slide 12 - Quiz
Kleurenblindheid wordt veroorzaakt door een recessief allel op het X-chromosoom. Noah is kleurenblind. Dit zijn de ouders van Noah: XAXa en Xa Y-. Welke uitspraak is correct?
A
Noah is zeker een jongen.
B
Noah kan een jongen, maar ook een meisje zijn.
C
De vader van Noah kan kleuren zien.
D
De moeder van Noah kan geen kleuren zien.
Slide 13 - Quiz
Kleurenblindheid wordt veroorzaakt door een recessief allel op het X-chromosoom. Sam is kleurenblind. Dit zijn de ouders van Sam: XAXa en XA Y-. Welke uitspraak is correct?
A
Sam is zeker een jongen.
B
Sam kan een jongen, maar ook een meisje zijn.
C
De vader van Noah kan kleuren zien.
D
De moeder van Noah kan geen kleuren zien.
Slide 14 - Quiz
Hier zie je 2 cavia’s die samen nakomelingen hebben gekregen. Wat kun je zeggen over deze kruising?
A
De allelen voor de kleuren rood en wit zijn beide dominant, en als de cavia’s in de F1 onderling worden gekruist, is er 50% kans op rode nakomelingen .
B
De allelen voor de kleuren rood en wit zijn beide dominant, en als de cavia’s in de F1 onderling worden gekruist, is er 50% kans op witte nakomelingen .
C
De allelen voor de kleuren rood en wit zijn beide dominant, en de cavia’s in de F1 hebben een intermediair fenotype.
D
De cavia’s in de F1 hebben een intermediair fenotype, en als de cavia’s in de F1 onderling worden gekruist, is er 50% kans op rode nakomelingen .
Slide 15 - Quiz
Ligt deze eigenschap op het X-chromosoom, op het autosoom of is dat met deze stamboom niet te bepalen?
A
X-chromosoom
B
Autosoom
C
Niet te bepalen
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Diapositive
Het gen voor kleurenblindheid is recessief en is X-Chromosomaal.
Een kleurenblinde man en een heterozygoot (niet-kleurenblinde) vrouw krijgen een kind.
Slide 18 - Diapositive
Wat is de kans dat hun eerste kind kleurenblind is?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Diapositive
Hoeveel procent is de kans dat een meisje kleurenblind is?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 21 - Quiz
Hoeveel procent is de kans dat een jongen kleurenblind is?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Diapositive
Hoeveel procent van de meisjes is kleurenblind?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 24 - Quiz
Hoeveel procent van de jongens is kleurenblind?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 25 - Quiz
Slide 26 - Diapositive
Ziekte van Duchenne (spieraandoening) is een X-chromosomale aandoening. Hoe noteer je het genotype van een man met deze ziekte?
A
XaXa
B
XaY
C
aa
D
Aa
Slide 27 - Quiz
Bij fruitvliegen komt een dominant, X-chromosomaal allel Q voor dat staafvormige ogen veroorzaakt. Allel q veroorzaakt normale ogen. Het dominante, niet X-chromosomale allel R veroorzaakt normale vleugels en het allel r veroorzaak kleine vleugels. Een mannetje wordt gekruist met twee verschillende vrouwtjes (1 en 2) met als resultaten: 1) alle nakomelingen hebben normale vleugels; 50% van zowel de mannetjes als vrouwtjes heeft staafvormige ogen en de andere 50% normale ogen 2) alle nakomelingen hebben staafvormige ogen; 75% heeft normale vleugels en de overige 25% heeft kleine vleugels. Wat is het genotype van het mannetje.
A
XQY RR
B
XQY Rr
C
XqY RR
D
XqY Rr
Slide 28 - Quiz
Slide 29 - Diapositive
Bij fruitvliegen komt een dominant, X-chromosomaal allel Q voor dat staafvormige ogen veroorzaakt. Allel q veroorzaakt normale ogen. Het dominante, niet X-chromosomale allel R veroorzaakt normale vleugels en het allel r veroorzaak kleine vleugels. Een mannetje wordt gekruist met twee verschillende vrouwtjes (1 en 2) met als resultaten: 1) alle nakomelingen hebben normale vleugels; 50% van zowel de mannetjes als vrouwtjes heeft staafvormige ogen en de andere 50% normale ogen 2) alle nakomelingen hebben staafvormige ogen; 75% heeft normale vleugels en de overige 25% heeft kleine vleugels. Wat is het genotype van het mannetje.
Slide 30 - Question ouverte
Men kruist AaBb x AaBb. De allelen erven gekoppeld over waarbij A en B op 1 chromosoom liggen en a en b ook. Hoe groot is de kans op het genotype aabb
A
100%
B
25%
C
0%
D
50%
Slide 31 - Quiz
Men kruist AabB x AabB. De allelen erven gekoppeld over waarbij A en b op 1 chromosoom liggen en a en B ook. Hoe groot is de kans op het genotype aabb