3.3-lezen-argument, tegenargument, weerlegging (les 2)

Argumenteren en weerleggen

1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Argumenteren en weerleggen

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les

Ik herken  argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en tegenargumentatie

Slide 2 - Diapositive

Argumenten
In de vorige les leerde je het verschil tussen feitelijke (objectieve) en niet-feitelijke (subjectieve) argumenten.

Of een betoog de lezer overtuigt, wordt niet bepaald door de mening van de schrijver, maar door de argumenten. Met argumenten onderbouwt een schrijver zijn mening.

Slide 3 - Diapositive

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 4 - Quiz

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 5 - Quiz

Tegenargument
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt of een argument, je maakt dat standpunt of argument minder aanvaardbaar.  Een tegenargument is een argument van iemand met een andere mening.

Slide 6 - Diapositive

Weerlegging
Een argument dat laat zien dat een (tegen-)argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.
Voorbeeld:
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 7 - Diapositive

Signaalwoorden
Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.
Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 8 - Diapositive

Opdracht bij het filmpje van Lubach
Wat is zijn standpunt?
Welke argumenten geeft hij?
Zijn dit objectieve (feitelijke) argumenten of subjectieve (waarderende) argumenten?
Geeft hij ook tegenargumenten? En hoe weerlegt hij deze?

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Wat snap je nog niet en zou je extra uitleg over willen hebben?

Slide 11 - Question ouverte

Aan de slag!
Maken: 
Lezen 3.3 opdrachten 10, 11, 12, 13 en 14

Klaar? Lees tekst 4 en 5 (maak 17 t/m 23)




Slide 12 - Diapositive