naamwoordelijk gezegde v2 - origineel

het naamwoordelijk gezegde
Leerdoelen:
Je kan het bijwoordelijke bepaling in een zin vinden.
Je kan het naamwoordelijke gezegde vinden in een zin.

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1-3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

het naamwoordelijk gezegde
Leerdoelen:
Je kan het bijwoordelijke bepaling in een zin vinden.
Je kan het naamwoordelijke gezegde vinden in een zin.

Slide 1 - Diapositive

Het naamwoordelijk gezegde = ng
- Wanneer is het een naamwoordelijk gezegde?

- Hoe herken je het naamwoordelijk gezegde?

- Oefenen met zinnen met een ng.

Slide 2 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde

In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 

Zinnen waarin iemand iets doet.
Zinnen waarin iemand iets is

Slide 3 - Diapositive

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde

In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 

Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.
Zinnen waarin iemand iets is. = ik ben docent.

Slide 4 - Diapositive

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 

Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Diapositive

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp 'is', wordt of blijft en geeft altijd een eigenschap, kenmerk of toestand weer van het onderwerp.


B (beroep)
E (emotie)
T (toestand)

Slide 6 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
Zij | is | blij


    o            ng          ng
                     koppelwerkwoord        naamwoordelijk deel (dit deel zet je tussen [vierkante haken].
SAMEN: naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Diapositive

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 10 - Diapositive

Katrien is moe.
A
wg
B
ng

Slide 11 - Quiz

Ze heeft hard gewerkt.
A
wg
B
ng

Slide 12 - Quiz

Zij wil gaan slapen.
A
wg
B
ng

Slide 13 - Quiz

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.

A
wg
B
ng

Slide 14 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • Later wordt Katrien slaapspecialist.
  • naamwoordelijke gezegde

Slide 15 - Diapositive

Later wordt Katrien slaapspecialist bij een grote beddenspecaalzaak
A
wg
B
ng

Slide 16 - Quiz

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.

Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij

Slide 17 - Diapositive

De leerling is boos geworden.
  1. pv =
  2. ow=
  • is
  • De leerling

Slide 18 - Diapositive

De leerling is boos geworden.
Noteer: pv - ow - wg of ng

Slide 19 - Question ouverte

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 20 - Diapositive

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin. 


werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in  de zin + het naamwoordelijk deel

Slide 21 - Diapositive

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.


pv?

  • blijft

Slide 22 - Diapositive

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
Noteer pv - ow - wg of ng

Slide 23 - Question ouverte

Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica
ng: blijft [een moeilijk onderdeel]

Slide 24 - Diapositive

koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

trucje!

Slide 25 - Diapositive

koppelwerkwoorden (2/2)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar verruilen. 
Ik ben docent. 
Ik word docent. 
Ik blijf docent. 
Ik blijk docent. 
Ik lijk docent. 
etc..

trucje!

Slide 26 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp
Een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.

Kijk maar:

Ik / eet / een mandarijn.
ow: ik
wg: eet
lv: een mandarijn

Ik / ben / een mandarijn. 
ow: ik
ng: ben [een mandarijn]
lv: -


Slide 27 - Diapositive

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • De ijverige Hendrik bleek de beste van de klas met wiskunde. 
  • Naamwoordelijk gezegde
  • Sophie bleef na de les nog even zitten. 
  • Werkwoordelijk gezegde

Slide 28 - Diapositive

LAATSTE
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • De moestuin is een grote puinhoop geworden. 
  • Naamwoordelijke gezegde
  • PV: 
  • is
  • ow: 
  • De moestuin

  • gezegde: 
  • is [een grote puinhoop] geworden 

Slide 29 - Diapositive