Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Nederlands
1D donderdag 5 december
Slide 1 - Diapositive
Programma
1. Herhaling via Lesson up
2. Extra tijd
3. Afsluiten
Slide 2 - Diapositive
Tijdens deze les werk je op je Laptop.
Zorg dat je rustig aan de slag gaat.
Slide 3 - Diapositive
Lezen paragraaf 1-3
Herhalen
Slide 4 - Diapositive
Dit kun je thuis doen als voorbereiding op de toets.
Slide 5 - Diapositive
Wat is een synoniem?
A
Hetzelfde woord, maar betekent iets anders
B
Als je niet het letterlijke woord gebruikt, maar 'bij wijze van spreken'
C
Een ander woord met dezelfde, of soortgelijke betekenis
D
Het tegenovergestelde van een woord
Slide 6 - Quiz
Wat is een synoniem?
A
bank - dank
B
oma - grootmoeder
C
voetbalschoen - voetbal
D
leeg - vol
Slide 7 - Quiz
Wat is geen synoniem:
A
Praten - spreken
B
fiets - trapper
C
vriend - maat
D
Boos - kwaad
Slide 8 - Quiz
Hoe vind je een synoniem?
A
Lees een stukje verder of terug
B
Kijk naar de titel
C
Kijk of in dezelfde zin een synoniem staat
D
Ga op zoek naar een tegenstelling
Slide 9 - Quiz
Een synoniem kun je vinden
A
tussen komma's
B
tussen haakjes
C
in dezelfde, volgende of vorige zin
D
antwoord A, B, C zijn allemaal goed.
Slide 10 - Quiz
In welke zin vind je een synoniem van het groot gedrukte woord?
A
OOIT voeren hier schepen naar Duitsland; nu is het een stil, landelijk stukje in de stad.
B
CHIQUE sjaals, zoals de heerlijke zachte sjaals van Expresso, staan prachtig op een T-shirt.
C
Mens- en diervriendelijk breien doe je met SYNTHETISCH garen, dat kunstmatig gemaakt is.
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Diapositive
Onderwerp tekst? 1 Waarom kan de een prima wonen in een kamer met knalrode muren en wordt de ander gillend gek? Het antwoord ligt in de kleurenpsychologie, weet Patty Boting, eigenares van Kleurtotaal. ‘Kleuren zijn trillingen, elektromagnetische golven’, legt Patty uit. ‘Ook wij bestaan uit energie en als die anders is dan de trillingen van de kleuren in je interieur kan dat botsen.’
A
interieurdesign met kleur
B
kleurenpsychologie
C
kleuren van Kleurtotaal
Slide 13 - Quiz
Wat weet je (vaak) door de tekst oriënterend te lezen?
A
onderwerp
B
onderwerp + tekstdoel
C
tekstdoel
Slide 14 - Quiz
Wat is oriënterend lezen?
A
Goed kijken wat je ziet.
B
De tekst lezen.
Slide 15 - Quiz
Wat is oriënterend lezen?
A
De tekst helemaal lezen
B
Alleen de titel bekijken
C
Plaatjes bekijken
D
Titel + eerste alinea lezen
Slide 16 - Quiz
Bij oriënterend lezen . . . .
A
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst
B
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
C
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
D
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
Slide 17 - Quiz
Wat is oriënterend lezen?
Slide 18 - Question ouverte
Slide 19 - Diapositive
Wat is een hoofdgedachte?
A
gedachte uit je hoofd
B
samenvatting van een tekst in één zin
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst
Slide 20 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
De belangrijkste zin van een alinea.
B
Het onderwerp van de tekst.
C
Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent.
D
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin.
Slide 21 - Quiz
Bij precies lezen . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
C
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst
Slide 22 - Quiz
Wat vind je door precies lezen?
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
benodigde informatie
D
hoofdgedachte
Slide 23 - Quiz
Tekstdoelen en tekstsoorten
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Vidéo
Wat wil de spreker bereiken met dit stukje?
A
overhalen
B
amuseren
C
informeren
D
instructie geven
Slide 27 - Quiz
Slide 28 - Diapositive
Slide 29 - Diapositive
Slide 30 - Diapositive
Noem de drie tekstdoelen.
Slide 31 - Question ouverte
Slide 32 - Diapositive
Wat is het doel van een recept?
A
Informeren
B
Overhalen/activeren
C
Amuseren
D
Instrueren
Slide 33 - Quiz
Slide 34 - Diapositive
Wat is het doel van deze krantenartikelen?
A
Informeren
B
Overhalen/activeren
C
Instructie geven
D
Overtuigen
Slide 35 - Quiz
Slide 36 - Diapositive
Wat is het belangrijkste doel van dit artikel?
A
Informeren
B
Instructie geven
C
Overtuigen
D
Amuseren
Slide 37 - Quiz
Een tekst kan meerdere tekstdoelen hebben.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 38 - Quiz
Een tekst kan meerdere tekstdoelen hebben.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 39 - Quiz
Waar ga je nog beter op letten in het proefwerk?
Slide 40 - Carte mentale
De leerkuil - waar zit jij?
Slide 41 - Diapositive
Ben je klaar voor het proefwerk?
Ja! Ik heb de oefentoets(en) ook goed gemaakt
Ja! Ik kijk het alleen vandaag nog even goed door.
Ik denk het wel. Ik ga nog wel even oefenen.
Ik twijfel. Ik ga even hulp vragen thuis.
Ik kan dit niet. Ik geef het op.
Slide 42 - Sondage
Belangrijk voor maandag!
Zoals eerder verteld maken jullie de toets maandag online.
Zorg dat je laptop opgeladen mee is!
En vergeet je oortjes niet!
Ik zet de toets klaar voor jullie.
Slide 43 - Diapositive
Dat was het voor de Lesson up.
Is er nog extra tijd?
Ga dan aan de slag met een oefentoets via je online leermiddelen.