HV1 ch1 les 10 1C

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

1C

Qu'est-ce qu'on va faire?

- bespreken herkansing

- nakijken oefentoets

- Wat moet je leren voor het PW?

- Stof herhalen?

- Voorbeeldvragen PW

- Tips

- Spel (quizlet / Bingo / anders?)

Oefentoets

- Kijk de oefentoets zorgvuldig na

- verbeter de fouten die je hebt gemaakt

- Zet een kruisje als je niet begrijpt waarom iets fout is, daar moet je nog een vraag over stellen!

(kijk ook andere opgaven na die je nog niet hebt nagekeken)

(Klaar? Maak alvast opdracht 37)

Wat moet je leren voor het PW?

- vocabulaire: A+B+E+F+G

- phrases clés: D + I

- grammaire: C (être) + H (lidwoorden)

- getallen F

- Kennis van Land en Volk (intro + francofolies)

- leestekst

Tips!

- Bekijk de fouten uit je SO en uit de Oefentoets. Is het duidelijk waarom het fout was? Weet je hoe het wel moet?

- Begin op tijd met leren. Leer vaker een korte tijd, dat levert meer op dan 1 keer heel lang leren. Herhalen is het belangrijkst!

- Gebruik alle hulpmiddelen die er zijn! (Studiekit, Slim Stampen, Quizlet, je ouders/verzorgers, etc.)

Exercice 1

- Noteer voor jezelf het rijtje van être op een blaadje

of ergens in je WB

- Noteer ook de vertaling erachter

Kijk goed na!!!

Je suis = ik ben 

Tu es = jij bent 

il est = hij is 

elle est = zij is 

on est = men is/ wij zijn

Nous sommes = wij zijn

Vous êtes - jullie zijn/ u bent

Ils sont = zij zijn (mnl)

Elles sont = zij zijn (vrl)

C'est = het is

Exercice 2

Schrijf voor jezelf de getallen van 0-20 voluit in het Frans

0 = zéro

1 = un

2 = deux

3 = trois

4 = quatre

5 = cinq

6 = six

7 = sept

8 = huit

9 = neuf

10 = dix

11 = onze

12 = douze

13= treize

14 = quatorze

15 = quinze

16 = seize

17 = dix-sept

18 = dix-huit

19= dix-neuf

20 = vingt

exercice 3

Noteer de volgende zelfstandig nw in het meervoud:

• le garçon
• l'ordinateur
• une copine
• la ville
• une école
• un ami

les réponses

le garçon  = les garçons

l'ordinateur = les ordinateurs

une copine = des copines

la ville = les villes

une école = des écoles

un ami = des amis

Répéter?

Is er iets wat je nog graag zou willen herhalen?

Een aantal voorbeeldvragen

- 20 sec per vraag

- Bonne chance!!

Vocabulaire:
Hij koopt het ijsje

1. Elle parle français
2. Il achete la glace
3. Elle achete une glace

Grammaire:

Wij zijn

1. Nous sommes
2. Vous êtes
3. Il est
4. Tu es

Grammaire:
Zet 'un frère' in het meervoud

1. les frère
2. les frères
3. des frère
4. des frères

Phrases clés
Geef antwoord:
Tu t'appelles comment?

1. Je m'apele ...
2. Je m'appele ...
3. Je m'appelle ...
4. J'mappelle ...

Kennis van Land en Volk
Frankrijk heeft een...

1. koning
2. koningin
3. president
4. prins

getallen:

schrijf voluit: 15

1. seize
2. qiunze
3. cinq
4. quinze

Bingo / Quizlet?