Taal actief thema 5 les 7

• Taal
• Basisschool
• Groep 4

Vertelzin en vraag zin. 

Een vertelzin is een zin waarin je iets vertelt. 

Een vertelzin eindigt met een punt.

De poes kijkt naar buiten. 

Een vraagzin is een zin waarin je iets vraagt.

Een vraagzin eindigt met een vraagteken.

Kijkt de poes naar buiten?

Van vertelzin naar vraagzin. 

Zet het werkwoord vooraan. 

De rest gaat vaak vanzelf.

Werkwoord vooraan, dan het wie-deel. 

De jongen gaat naar school.

1. Het werkwoord komt vooraan de zin. 

2. Het wie-deel komt daar achter.

3. Er komt een vraagteken aan het einde van de zin.

De jongen gaat naar school.

Gaat de jongen naar school?

1. Het werkwoord komt vooraan de zin.

2. Het wie-deel komt daar achter.

3. Er komt een vraagteken aan het einde van de zin.

Wat is de juiste vraagzin?

Uil eet een vis.

1. Uil eet een vis?
2. Eet uil een vis?
3. Een vis eet uil.
4. Eet uil een vis.

Uil eet een vis. 

Zet het werkwoord vooraan.

Eet uil een vis?

Wat is de juiste vraagzin?

Haas lacht om de vis.

1. Lacht Haas om de vis?
2. Lacht haas om de vis.
3. Haas lacht om de vis?
4. De vis lacht om Haas.

Haas lacht om de vis.

Zet het werkwoord vooraan.

Lacht Haas om de vis?

Wat is de juiste vraagzin?

Vos maakt een grap.

1. Een grap maakt Vos.
2. Vos maakt een grap!
3. Maakt Vos een grap?
4. Maakt Vos een grap.

Vos maakt een grap.

Zet het werkwoord vooraan. 

Maakt Vos een grap?

Aan het eind kun je zien of het een vraagzin is, of een vertelzin.

Opdracht 1

Opdracht 2 

Anne heeft een poes.

Heeft Anne een poes?

Opdracht 2e en f

Heeft een vis kieuwen?

Een vis heeft kieuwen.

Opdracht 3

Is een wolf erg gevaarlijk

1. ?
2. .

Is een wolf erg gevaarlijk?

Opdracht 4