Lezen Blok 3 1KT

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

Lezen - Blok 3

1KT

Deze vraag stel je wel bij verkennend lezen.

Deze vraag stel je niet bij verkennend lezen.

Wat is het onderwerp van de tekst waarschijnlijk?

Wat is het tekstdoel?

Wat betekent dit moeilijke woord?

Wat is het belangrijkste wat wordt gezegd over het onderwerp?

Wat voor soort tekst is het?

Theorie (verkennend lezen)

= de eerste stap van het leesplan.

Theorie (alinea's en tussenkopjes)

Alinea's = stukjes tekst waarin elke 
keer iets ander wordt verteld over het

onderwerp. Begint altijd op een 

nieuwe regel. Soms een witregel.

Tussenkopje = kan bovenaan een 
alinea of groepje alinea's staan. Het
heeft aan waar het over gaat.

Nu jullie (groepje)

In de tekst staan 5 rode vlakken. Bedenk voor ieder vlak een passende (tussen)kop die past bij 

- het tekstdoel,
- de stijl van de tekst,
- de inhoud van de tekst
   (of alinea --> tussenkop)

Je hebt hiervoor 10 minuten.

Uit welke drie delen bestaat een goede tekst vaak? Nummer ze.

Theorie (inleiding - middenstuk - slot)

Inleiding	Middenstuk	Slot
Waar de tekst over gaat.	Meer over het onderwerp.	Een duidelijk einde aan de tekst.
Je komt erachter of je de rest ook wilt lezen.	In elke alinea wordt iets verteld over het onderwerp.
Meestal één alinea.	Meestal meerdere alinea's.	Meestal één alinea.

Wat is 'een tekstdoel'?

Welke drie tekstdoelen heb je al geleerd? Nummer ze.

Theorie (tekstdoel: uitleg geven)

tekstdoel	tekstsoort	tekstvorm
informeren: de lezer iets nieuws vertellen	informerende tekst	bijvoorbeeld: nieuwsbericht, tijdschriftartikel
amuseren: de lezer vermaken door iets grappigs of boeiends te vertellen	amuserende tekst	bijvoorbeeld: stripverhaal, gedicht, songtekst
overhalen: de lezer aansporen iets te gaan doen	aansporende tekst	bijvoorbeeld: reclametekst, folder
uitleg geven: de lezer uitleggen hoe iets in elkaar zit of werkt	uiteenzettende tekst	bijvoorbeeld: schoolboektekst, recept, handleiding

De schrijver wil je vermaken.
DOEL?

1. uitleg geven
2. overhalen
3. informeren
4. amuseren

De schrijver wil zeggen hoe je iets moet doen.
DOEL?

1. amuseren
2. uitleg geven
3. informeren
4. overhalen

De schrijver wil dat je iets te weten komt.
DOEL?

1. informeren
2. amuseren
3. overhalen
4. uitleg geven

De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.
DOEL?

1. overhalen
2. amuseren
3. informeren
4. uitleg geven

En nu werken jullie!