regelmatige werkwoorden -1

Duitse werkwoorden?
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Duitse werkwoorden?

Slide 1 - Diapositive

aufrunden
abrunden

Slide 2 - Diapositive

zahlen
bezahlen
zählen
die Zahl
die Zahlen
aufrunden
abrunden

Slide 3 - Diapositive

Was machen wir ?
Grammatik:    Verben (werkwoorden)
Gespräche führen: fragen und antworten

Wie machen wir das?
Erklärung (uitleg werkwoorden vervoegen)
gemeinsam üben > ein Quiz      
Gespräche führen > in Zweiergruppen


Was ist das Ziel (doel)?
Je kunt in het Duits eenvoudige vragen stellen en beantwoorden in een formeel en informeel gesprek.


Slide 4 - Diapositive


www.duits.de

Slide 5 - Diapositive

www.duits.de

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

e - st - t- en - t - en


Slide 8 - Diapositive

www.duits.de

Slide 9 - Diapositive

www.duits.de

Slide 10 - Diapositive

stap 1: student.lessonup.io



stap 2: inloggen met persoonlijke code

stap 3:  wachten op code

Slide 11 - Diapositive

machen
Warum ... er das?
A
machen
B
macht
C
mache
D
machst

Slide 12 - Quiz

wohnen
Wo ..........................du?
A
wohnt
B
wohnen
C
wohnst
D
wohne

Slide 13 - Quiz

arbeiten
Wann ..........................Sie?
A
arbeiten
B
arbeitet
C
Arbeiten
D
arbeit

Slide 14 - Quiz

suchen
Was .......................... dieser Kunde?
A
suche
B
sucht
C
suchst
D
suchen

Slide 15 - Quiz

heißen
Wie .......................... du?
A
heißen
B
heißest
C
heißt
D
heiße

Slide 16 - Quiz

finden
Wo .......................... ich die Hosen?
A
findet
B
finden
C
find
D
finde

Slide 17 - Quiz

haben
Warum .......................... du das gekauft?
A
hast
B
bist
C
habe
D
hat

Slide 18 - Quiz

sein
.......................... ihr im Laden?
A
Sind
B
Ist
C
Seid
D
Sein

Slide 19 - Quiz

Vertaal:
Waar woon jij?

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal:
Hebben jullie geld?

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal:
Jij telt het geld. (zählen)

Slide 22 - Question ouverte

U betaalt het eten.
(bezahlen, das Essen)

Slide 23 - Question ouverte

Vraag aan deze vrouw hoe ze heet

Slide 24 - Question ouverte

Vraag aan een klasgenoot waar hij/zij werkt

Slide 25 - Question ouverte

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Lien

Slide 28 - Diapositive