§6.4 Oogafwijkingen




Oogafwijkingen
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon




Oogafwijkingen

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les kan je ...
  • uitleggen wat de volgende drie oogafwijkingen inhouden: oudziend, verziend en bijziend;
  • uitleggen welke hulplenzen bij bepaalde oogafwijkingen nodig zijn.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Verziend

Slide 5 - Diapositive

Bijziend

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

oudziend

Slide 9 - Diapositive

Lenssterkte

Slide 10 - Diapositive

Lenssterkte
  • Een kleine brandpuntsafstand is een sterkte lens.
  • Een grote brandpuntafstand is een zwakke lens.

Slide 11 - Diapositive

Hoe reken je met lenssterkte

  • Brandpuntsafstand altijd in meter !!!

  • S = +2 dpt, dan is f = 0,5 m  = 50 cm

  • Bolle lens: S is positief, holle lens S is negatief.
S(dpt)=f(m)1

Slide 12 - Diapositive

Voorbeeldopgave

Een leesbril heeft een brandpuntsafstand van 33 cm. Bereken de lensterkte.

Gegeven:  f = 33 cm = 0,33 m. Want f moet altijd in meters!!

Gevraagd: S = ... dpt

Oplossing:



Antwoord:  S = +3,0 dpt.

S=f1
S=0,331=3,0

Slide 13 - Diapositive

(Bonus!)Cilinder afwijking
(voor wie dit interessant vindt)
De afwijking heet ook wel oogastigmatisme. De video hierna, van anderhalve minuut lang, verteld hoe dit werkt.
LET OP! Dit is dus geen toets-stof, maar wel interessant voor wie hier meer van wil weten.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

De brandpuntsafstand van onze ooglens is 16 mm. Bereken de sterkte van onze lens.

Slide 16 - Question ouverte

Is de persoon die deze bril nodig heeft verziend of bijziend?
A
verziend
B
bijziend

Slide 17 - Quiz

Als je bijziend bent zie je voorwerpen dichtbij / ver weg niet scherp
A
Dichtbij
B
Ver weg

Slide 18 - Quiz


Deze situatie hoort bij een:
A
Verziend persoon
B
Bijziend persoon

Slide 19 - Quiz

Als je bijziend bent heb je een:
A
Positieve bril nodig
B
Negatieve bril nodig

Slide 20 - Quiz

Hiernaast zie je het oog van iemand die
A
bijziend is.
B
verziend is.
C
blind is.
D
oudziend is.

Slide 21 - Quiz

Als je negatieve brillenglazen hebt, dan ....
A
ben je bijziend
B
ben je blind
C
ben je verziend
D
heb je een leesbril

Slide 22 - Quiz

Hw maken
Zie magister

Slide 23 - Diapositive