klas 3 - Unterwegs - Wortschatz/Sprechen

 Unterwegs 
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

 Unterwegs 

Slide 1 - Diapositive

die Lernziele 

  • Ich kenne ausreichend Wortschatz zum Thema "Unterwegs" - "onderweg";
  • Je kan je redden met de woorden die je kent als je op reis gaat naar Duitsland.

Slide 2 - Diapositive

Wie is er wel eens door Duitsland gereisd?
Ja, oft (vaak).
Ja, manchmal.
Nein, eigentlich nie.

Slide 3 - Sondage

Wie is er wel eens met het openbaar vervoer gereisd in Duitsland?
Ja, sehr oft.
Ja, manchmal
Nein, eigentlich nie.

Slide 4 - Sondage

Quizfragen! Was bedeuten die Verkehrsschilder?

Slide 5 - Diapositive


A
gratis parkeren
B
betaald parkeren

Slide 6 - Quiz

Wat betekent "der Gehweg"?
A
de rotonde
B
de bus
C
het vliegveld
D
de stoep

Slide 7 - Quiz

Wat betekent "der Zug"
A
de tram
B
het stoplicht
C
de trein
D
de metro

Slide 8 - Quiz

Wat betekent : der Bahnhof
A
het station
B
het vliegveld
C
de hoek
D
het spoor

Slide 9 - Quiz


A
fietsstraat
B
fietsverkeer in twee richtingen
C
fiets- en motorstraat

Slide 10 - Quiz

Wat betekent : die Fähre
A
de hoek
B
de veerpont
C
het spoor
D
de lijn

Slide 11 - Quiz

verpassen =
A
halen
B
gaan met
C
lopen
D
missen

Slide 12 - Quiz

einsteigen =
A
aankomen
B
afslaan
C
instappen
D
overstappen

Slide 13 - Quiz

aussteigen =
A
uitstappen
B
uitkomen
C
instappen
D
inkomen

Slide 14 - Quiz


A
verkeer in twee richtingen
B
eenrichtingsstraat
C
fiets- en motorstraat

Slide 15 - Quiz

abbiegen =
A
inslaan/afslaan
B
aankomen
C
instappen
D
overstappen

Slide 16 - Quiz

Wat is een ander woord voor : das Zentrum?
A
die Linie
B
die Kreuzung
C
die Innenstadt/die Stadtmitte
D
die Ampel

Slide 17 - Quiz


A
uitvaart
B
snelweguitrit
C
een plaats in Duitsland

Slide 18 - Quiz


A
omleiding
B
binnendoor weg
C
misleiding

Slide 19 - Quiz


A
pas op, spelende kinderen
B
woonerf
C
hulp bij overstekende kinderen

Slide 20 - Quiz


A
pas op, bouwplaats
B
verboden in te rijden

Slide 21 - Quiz

Een synoniem voor "der Zug" =
A
die Ampel
B
die U-Bahn
C
die Bahn
D
die S-Bahn

Slide 22 - Quiz


Slide 23 - Question ouverte

W o r t s c h a t z 
Vertaal alle dikgedrukte woorden op een blad papier naar het Nederlands. 
Je mag met je buurman/vrouw overleggen. 

Slide 24 - Diapositive

einsteigen - eingestiegen
aussteigen - ausgestiegen
umsteigen - umgestiegen
abfahren - abgefahren
ankommen - angekommen
nach links
nach rechts
geradeaus

Slide 25 - Question de remorquage

der Unfall
die U-Bahn
das Verkehrsschild
der Kreisverkehr
die Ampel

Slide 26 - Question de remorquage

öffentliche Verkehrsmittel
mit dem Bus
mit dem Flugzeug
mit der U-Bahn
mit dem Zug
mit der Straßenbahn

Slide 27 - Question de remorquage

timer
0:45
Tekst
der Scooter
der Lastkraftwagen
das Fahrrad
der Wagen/das Auto
der Bus

Slide 28 - Question de remorquage

jetzt...an die Arbeit
Vertaal de vragen en schrijf ze op het al van je gebruikte papier. 
 1. Weet u waar de trein aankomt?
2. Waar moet ik overstappen?
3. Hoe kom ik in het centrum?
4. Kunt u mij zeggen waar deze bus heen gaat?

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive