Mh2a K4 NK: Grammatik regelmatige werkwoorden

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Was machen wir heute?

* Video: Adventskalender

* Erklärung: Grammatik: seite 115

* Hausaufgaben machen: 19, 20, 22, 24, 25, 26, 27 + 29

* Formative Prüfung anschauen

* Selbständig arbeiten: 

                 Buch: deadline Mittwoch 15 oder weiter mit Hausaufgaben

                 Ingeleverd hebben al: Sem, Calvin en Kijn! ( zie ELO opdrachten)

Adventskalender:
wat weet je ervan?
heb je er eentje, zo ja welke?

00:43-00:48

üblich - gewoonlijk

01:28

Hoe telden ze vroeger NIET af naar kerst?

1. Er stonden streepjes op de kaars en brandden elke dag tot het volgende streepje.
2. Ze branden elke dag een kaarsje en met kerst hadden ze 24 kaarsjes gebrand.
3. Ze legden elke dag een strootje in de wieg van baby Jezus zodat hij op kerst een vol wiegje had.
4. Ze schreven streepjes op de deurpost met een krijtje en elke dag moest je er eentje wegvegen.

01:44

Wat was het probleem rond de genoemde manieren van aftellen naar kerst - meerder antwoorden goed

1. Je moest wel kunnen tellen.
2. Op een gegeven moment werd het saai en maakte het niet meer uit hoe lang het duurde voordat het kerst was.
3. Het kostte geld en energie voor de ouders en dat was in die tijd toch best wel veel gevraagd.
4. Wat als je er eentje vergat?

02:22

Wat was het briljante idee van de moeder van Gehrard?

1. Ze naaide 24 sigarenbandjes op een karton. Zo kon hij ondertussen sparen.
2. Ze maakte 24 pastaringen op een karton. Met kerst konden ze dan heerlijk pasta eten.
3. Ze naaide 24 koekjes op een blad karton. Elke dag kon hij er eentje van eten.

03:00

Wat was volgens de volwassen Gehrard het belangrijkste waar de kalender aan moest voldoen?

1. De kalender moest tenminste 24 heerlijke koekjes bevatten anders zou een kind het alsnog vergeten.
2. De kalender moest zo tof zijn dat niemand zou vergeten een vakje door te strepen.
3. De kalender moest betaalbaar zijn voor ieder kind, zodat iedereen er gebruik van kon maken.

03:09-03:14

mitarbeiter - mederwerker

03:47

Hoe stak de eerste officiële adventskalender in elkaar?

1. 2 kartonnen, waarvan eentje met plaatjes die je kon uitknippen en plakken op het andere.
2. 2 kartonnen, waarvan de ene deurtje had en je op die manier elke keer een ander plaatje kon zien.
3. 2 kartonnen en daartussen kon je dan verschillende koekjes of andere snoepjes verstoppen

04:04

In welk jaar werd deze kalender gedrukt? - nur Zahlen (alleen getallen)

Volgende les wil ik meer info over...
(ja je moet iets kiezen :-))

Weihnachts-markt

Weihnachts-plätzchen

Deutsche Weihnachts-gebräuche

Ik wil dan over dat onderwerp ...

lezen

praten

schrijven

kijken/luisteren

regelmatige werkwoorden / zwakke werkwoorden in het Duits

ich 

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

ik

jij

hij / zij / het

wij

jullie

zij / u

Hoe was het ook alweer?

Persoonlijk voornaamwoorden =

Personal Pronomen

Vertaal: jullie (auf Deutsch)

Hoe was het ook alweer?

hij =

1. er
2. sie
3. es
4. ihr

hele werkwoord = spielen

ich 

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

STAM

spiel -

spiel - 

spiel - 

spiel - 

spiel - 

spiel - 

STAP 1: 

maak de stam van het werkwoord dus min -en

hele werkwoord = spielen

ich 

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

STAM

spiel -

spiel - 

spiel - 

spiel - 

spiel - 

spiel - 

STAP 2: 

plak de juiste uitgang achter de juiste persoon

uitgangen

e

st 

t 

en 

t 

en 

hele werkwoord = spielen

ich 

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

STAM

spiel -

spiel - 

spiel - 

spiel - 

spiel - 

spiel - 

Ezelsbrug is: 

(fe)esttenten

(f

e)

e

st 

t 

en 

t 

en 

Stappenplan 

Werkwoordvormen regelmatige werkwoorden      (tegenwoordige tijd / das Präsens)

1. Begin met het bepalen van de stam. Hoe doe je dat?

2. Bepaal welke om welke werkwoordvorm het gaat (dmv persoonlijk voornaamwoord of zelfstandig naamwoord).

3. Kies de juiste uitgang.

Hoe ver ben ik?

Ik snap het

Ik snap het een beetje

Ik snap het niet

Vul de juiste vervoeging van "machen" in:
Warum ... er das

1. machen
2. macht
3. mache
4. machst

lieben
... du deine Freundin?

1. liebe
2. lieben
3. liebt
4. liebst

heißen
Ihr ... Sandra und Felix.

1. heißen
2. heißt
3. heißst
4. heiße

lieben
Warum ... sie (zij enkelvoud) Fußball so sehr?

1. liebt
2. liebe
3. lieben
4. liebst

wohnen
Der Mann ... in Australien

1. wohnen
2. wohne
3. wohnst
4. wohnt

Hoe ver ben ik?

Ik snap het

Ik snap het een beetje

Ik snap het niet

machen
Peter, ... du das Fenster zu?

wohnen
... du nicht bei mehr bei deinen Eltern?

reisen
Wir ... nächstes Jahr nach Japan.

schicken
Tina ... ihrer Familie eine Karte.

het voltooid deelwoord

van regelmatige werkwoorden

Lesdoel 

Aan het eind van de les kun je het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoord vervoegen.

Het voltooid deelwoord van het werkwoord kaufen is

1. gekauft
2. gekaufd
3. kauft
4. kaufen

Het voltooid deelwoord van het werkwoord wohnen is

1. wohnen
2. gewohnd
3. gewohnt
4. wohnt

Het voltooid deelwoord van het werkwoord machen is

1. macht
2. gemacht
3. machen
4. gemachd

Het voltooid deelwoord van het werkwoord spielen is

1. gespielt
2. spielt
3. gespield
4. spield

Hoe ver ben ik?

Ik snap het

Ik snap het een beetje

Ik snap het niet

Hausaufgaben nächste Stunde

Hausaufgaben machen: 19, 20, 22, 24, 25, 26, 27 + 29

19a: vervoeg "lieben"

19b: vervoeg de werkwoorden dier er staan in de juiste persoon

20 + 22: vul de juiste vorm van het werkwoord in

24: vertaal + vul de juiste vorm in (gebruik woordenlijst)

25: onderstreep de voltooid deelwoorden / noteer de regel en vul in. 

26, 27 + 29 maak het voltooid deelwoord van de genoemde werkwoorden

 

Aufgabe 1

1. das Heft

2. frei haben

3. schwierig

4. am Samstag

5. achte

6. Niederländisch

7. Der Lehrer

8. Viertel nach eins

9. Am Wochenende

10. die Hauptschule

Aufgabe 2 

1. duur

2. begrijpen

3. ervaring

4. tussen

5. ontbijten

Aufgabe 3

1. die (tante = vrouwelijk) 

2. das (het-woord) 

3. die (mensen= meervoud) 

4. die (grootouders = mv)

5. die (eindigt op -e = vrl) 

6. der (broer = mannelijk) 

7. die 

(-in = vrouwelijke vorm van leerling)

Aufgabe 4

1. Der / der

2. die

3. Die / die

4. das

5. Die / die

Formatieve Toets

Und jetzt:

 Selbständig arbeiten:

                 Buch: deadline Mittwoch 15

                 oder 

                 weiter mit Hausaufgaben