Formuleren 2MH

Cursus 6 Formuleren
2MH
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Cursus 6 Formuleren
2MH

Slide 1 - Diapositive

Paragraaf 2 - Verwijswoorden (1)

Slide 2 - Diapositive

Die sportkleren liggen al een week op de grond. Wanneer ruim je ... eens op?

Slide 3 - Question ouverte

Zolang mevrouw Haarman ziek is, vervangt meneer Van Dam ...

Slide 4 - Question ouverte

Paragraaf 3 - Verwijswoorden (2)
  • het-woorden verwijs je met dit of dat (ze eindigen allemaal op een -t)
  • de-woorden verwijs je met deze of die (ze eindigen allemaal op een -e)
  • Verwijzen naar een persoon doe je met wie
  • Verwijzen naar een dier of een ding doe je met waarmee

Slide 5 - Diapositive

De jas dat/die Jeremy aanheeft, heeft hij zaterdag gekocht
A
dat
B
die

Slide 6 - Quiz

Is dat het paard voor wie/waarvoor jij in het weekend zorgt?
A
voor wie
B
waarvoor

Slide 7 - Quiz

Paragraaf 4 - Variatie in woordgebruik
Een tekst wordt al snel saai als je telkens dezelfde woorden gebruikt. Hoe voorkom je dat je woorden herhaalt?

  • Gebruik synoniemen: twee verschillende woorden met dezelfde betekenis (excursie/uitstapje - toilet/wc)
  • Gebruik verwijswoorden

Slide 8 - Diapositive

Bedenk een synoniem voor 'rennen'

Slide 9 - Question ouverte

Bedenk een synoniem voor 'gezin'

Slide 10 - Question ouverte

Paragraaf 5 - Samengestelde zinnen
Een samengestelde zin is één zin, die gemaakt is van twee losse zinnen. Je gebruikt altijd een voegwoord (en, maar, of, want, dus, terwijl, omdat, doordat, zodat, nadat, toen)

Gijs kookt. Ben ruimt de vaatwasser in.
Gijs kookt en Ben ruimt de vaatwasser in.

Slide 11 - Diapositive

Omdat ik zaterdag jarig ben, trakteer ik vandaag op mijn werk.
Voegwoord = ?

Slide 12 - Question ouverte

Ik heb dorst. Ik ga een glas water halen.
Maak zelf een samengestelde zin.

Slide 13 - Question ouverte

Het concert ging niet door. De zanger had een keelontsteking.
Maak zelf een samengestelde zin.

Slide 14 - Question ouverte

Paragraaf 6 - Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.
  • rekenen op
  • ergeren aan
  • twijfelen aan
  • geloven in
Je kunt deze werkwoorden niet op een andere manier gebruiken. Je kunt niet 'geloven over' of 'rekenen onder'.

Slide 15 - Diapositive

luisteren ...
A
op
B
in
C
naar
D
over

Slide 16 - Quiz

bestaan ...
A
in
B
uit
C
over
D
onder

Slide 17 - Quiz

ergeren ...
A
aan
B
over
C
in
D
op

Slide 18 - Quiz

De toets...
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Sondage