2.2 Betalen en bankieren

Hoofdstuk 2.2
Betalen en bankieren
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 2.2
Betalen en bankieren

Slide 1 - Diapositive

Wat voor soort geld staat er op een betaalrekening?
A
Chartaal
B
Giraal

Slide 2 - Quiz

Als je contactloos betaalt, wat gebeurt er dan met jouw chartale en girale geld?
A
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt toe
B
chartaal: neemt toe giraal: neemt toe
C
chartaal: neemt af giraal: neemt toe
D
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt af

Slide 3 - Quiz

Een nieuwe trui betalen met je bankpas. Je gebruikt je geld als:
A
Ruilenmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 4 - Quiz

Op welke manier(en) kan je betalen met giraal geld?

Slide 5 - Carte mentale

Leerdoelen
- Je kan het verschil uitleggen tussen een betaalrekening en een spaarrekening
- Je kan in eigen woorden uitleggen wat het verschil is tussen een bankpas en een creditcard
- Je kan herkennen wanneer een saldo credit of debet is.

Slide 6 - Diapositive

Creditcard
Betalen met de creditcard is een vorm van giraal betalen. De creditcardmaatschappij schiet het geld voor.
Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.

Slide 7 - Diapositive

Bankrekening

Creditsaldo:

Bij een positief saldo, heb je geld te goed, je staat in de "plus". 


Debetsaldo

Als je meer uitgeeft dan tot je op je rekening hebt staan, ontstaat er een tekort. Zo een negatief saldo noem je ook wel 'rood staan'.

Slide 8 - Diapositive

Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
------------
Nieuw saldo

Slide 9 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een betaalrekening en een spaarrekening?

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen een bankpas en een creditcard?

Slide 11 - Question ouverte

Bij een creditsaldo heb je een .... saldo op je rekening
A
positief
B
negatief

Slide 12 - Quiz

Aan de slag!
Maken: paragraaf 2.2 opdr. 5 t/m 12
Wie?      Alleen of met je buurman/ buurvrouw
Hoe?     In je boek! pagina 52 en 53

  • Huiswerk: test jezelf par 2.1 en 2.2 (online)



Slide 13 - Diapositive