Je lezers zijn het niet met je eens. Dit heet een publiek met:
A
een tegenovergesteld standpunt
B
een standpunt van twijfel
Slide 9 - Quiz
Om een publiek met een tegenovergesteld standpunt te overtuigen moet je:
A
sterke argumenten geven
B
hun argument herhalen als tegenargument en dan weerleggen
C
hun argument negeren
D
een krachtig slot schrijven
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Waarom neem je een tegenargument en weerlegging op in je betoog?
Slide 13 - Question ouverte
Een goed signaal om een tegenargument aan te kondigen is:
A
Tegenstanders geven vaak aan...
B
Echter
C
Dus
D
Ten eerste
Slide 14 - Quiz
Een weerlegging gaat in tegen ...
A
Het tegenargument
B
Het standpunt
Slide 15 - Quiz
Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.
A
Goed
B
Fout
Slide 16 - Quiz
Is de reactie een tegenargument of weerlegging?
''De kerstvakantie is om lekker uit te rusten en veel te lezen.'' Reactie: ''Er zijn ook mensen die juist gaan sporten en gamen!''
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 17 - Quiz
Is de reactie een tegenargument of een weerlegging?
''In de winter moet je lekker met de bus naar school gaan.'' Reactie: ''De dienstregeling is slecht en het kost me daarom veel meer tijd.''
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
Wat ga je doen?
- Maak een schrijfplan: wat schrijf je waar? Inleiding, middenstuk, slot. (standpunt, min. 3x argumenten voor -SEXI uitgewerkt-, 2x tegenargument + weerlegging)
- Start met het schrijven van het betoog
Slide 21 - Diapositive
Huiswerk voor de volgende les:
- Schrijfplan af (zet dit in het Word-document van het betoog)
- Inleiding betoog geschreven
Slide 22 - Diapositive
Wat heb jij vandaag geleerd?
Slide 23 - Question ouverte
Wat ga je doen met Kerstmis?
Slide 24 - Carte mentale
Ik heb er vertrouwen in dat ik over een paar weken een goed betoog kan schrijven!
😒🙁😐🙂😃
Slide 25 - Sondage
kerstmis of Kerstmis?
A
kerstmis
B
Kerstmis
Slide 26 - Quiz
Wanneer is het Kerstmis?
A
23 en 24 december
B
25 en 26 december
C
31 december en 1 januari
D
14 februari
Slide 27 - Quiz
Aan de slag:
Opdr. 7, p. 122, bouwplan en inleiding. Inleveren over 15 min.
Heb je dit klaar, dan ga je verder met het middenstuk. Inleveren na de vakantie.