Lettergrepen

BLOKLETTERS
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

BLOKLETTERS

Slide 1 - Diapositive

Formulier
Let bij het invullen van een formulier op de volgende punten:

  • lees het formulier eerst helemaal door
  • gebruik duidelijke letters, bij voorkeur blokletters
  • controleer het formulier; heb je alles ingevuld?
  • onderteken het formulier met je handtekening

Slide 2 - Diapositive

Hoofdstuk 4
Lettergrepen
Klinkers met een lange klank

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Handschoenen
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 5 - Quiz

Fietssleutel
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 6 - Quiz

Marsepeintaart
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 7 - Quiz

Fiets-en-rek
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

Ver-de-ling
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

Hoeveel lettergrepen heeft het
woord 'banken'?
A
3
B
1
C
2
D
4

Slide 10 - Quiz

De eerste lettergreep van het woord 'taken' is een:
A
open lettergreep
B
gesloten lettregreep

Slide 11 - Quiz

De eerste lettergreep van het woord 'bommen' is een:
A
open lettergreep
B
gesloten lettergreep

Slide 12 - Quiz

Tel-e-foon
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

Schoen-vet-ers
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz

1 lettergreep
2 lettergrepen
dijk
strand
bakker
konijn
kraai
zagen
druif
hengel

Slide 15 - Question de remorquage

Na een korte klank schrijf je 2 medeklinkers (appel)

Na een lange klank schrijf je 1 medeklinker (stapel)
Als je aan het eind van een lettergreep een lange klank hoort; schrijf je er maar 1. (slapen)

Als het een gesloten lettergreep is; schrijf je er 2: (slaap)

Slide 16 - Diapositive

Bij een korte klank aan het einde van de lettergreep komt er?
A
een dubbelzetter dus 2 medeklinkers
B
ik gok maar wat
C
1 medeklinker

Slide 17 - Quiz

Bij een lange klank aan het einde van de lettergreep komt een?
A
aa zoals je hem hoort
B
een letterdief dus 1 a en 1 medeklinker
C
komt er een dubbelzetter

Slide 18 - Quiz

Wat is goed?
1 graf
A
2 graaven
B
2 grafen
C
2 graffen
D
2 graven

Slide 19 - Quiz

Enkelvoud | Meervoud

Slide 20 - Diapositive

Enkelvoud - meervoud
De meeste zelfstandig naamwoorden kun je 
in het enkelvoud en meervoud zetten.  

Bij het enkelvoud is er één van iets: een kat. 
Bij het meervoud is er méér van iets: twee katten.

Slide 21 - Diapositive

Peer
timer
0:20

Slide 22 - Question ouverte

Haar
timer
0:20

Slide 23 - Question ouverte

Boot
timer
0:20

Slide 24 - Question ouverte

Buur
timer
0:20

Slide 25 - Question ouverte

Brief
timer
0:20

Slide 26 - Question ouverte

Wat is het meervoud van:
Pool

Slide 27 - Question ouverte

Wat is het meervoud van:
Kraal

Slide 28 - Question ouverte

Wat is het meervoud van:
Huur

Slide 29 - Question ouverte

Verdeel het woord 'kasten' in lettergrepen.
Typ het zonder hoofdletters en met een streepje
ertussen. bijv. boe-ken

Slide 30 - Question ouverte

Verdeel het woord 'anker' in lettergrepen.
Typ het zonder hoofdletters en met een
streepje ertussen. bijv. boe-ken

Slide 31 - Question ouverte

Slide 32 - Vidéo

Verdeel de het woord in lettergrepen. Schrijf het woord over en zet een streepje (-) tussen de lettergrepen.

vakantie

Slide 33 - Question ouverte

Verdeel de het woord in lettergrepen. Schrijf het woord over en zet een streepje (-) tussen de lettergrepen.

dieet

Slide 34 - Question ouverte

Verdeel de het woord in lettergrepen. Schrijf het woord over en zet een streepje (-) tussen de lettergrepen.

vitamine

Slide 35 - Question ouverte

Verdeel de het woord in lettergrepen. Schrijf het woord over en zet een streepje (-) tussen de lettergrepen.

bijsluiter

Slide 36 - Question ouverte

Wat is goed?
A
tweën
B
tweeën
C
twëen
D
tweëen

Slide 37 - Quiz

tweetekenklanken

Slide 38 - Diapositive

tweetekenklank 

Slide 39 - Diapositive

drietekenklank

Slide 40 - Diapositive

                    viertekenklank

Slide 41 - Diapositive

2 tekenklank
3 tekenklank
4 tekenklank
eu
aai
ui
eeuw
ieuw
ooi

Slide 42 - Question de remorquage

Welk woord is fout?
A
kieuw
B
draajen
C
boeien
D
Europa

Slide 43 - Quiz

Welk woord is fout?
A
schreewen
B
boekwinkel
C
haai
D
meisjes

Slide 44 - Quiz

Welk woord is fout?
A
buiten
B
gesnoeid
C
nieuws
D
feits

Slide 45 - Quiz

Welk woord is fout?
A
fraai
B
luek
C
eeuw
D
zout

Slide 46 - Quiz

Welk woord is fout?
A
groeijen
B
deurbel
C
snoepje
D
meeuw

Slide 47 - Quiz

Maak hoofdstuk 4 en 5

Slide 48 - Diapositive