17/01/2020

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Friday 17 January

- Check homework

- Watching skills

- Grammar 7: relative clauses

- Let's practise

Homework

Ex. 5, 6 & 7 (p. 41 TB + p. 65 WB)

Watching: ex. 13 + 14 (p. 43 TB + p. 68-69 WB)

Grammar 7: Relative clauses (p. 43 TB)

WHO

Gebruik je bij personen:

Aren't you the girl who sits next to Suzy? 

WHICH

Gebruik je bij dieren, dingen of plaatsen:

I live in Canterbury, which is in south of London. 

THAT

That kun je gebruiken i.p.v. who/which, maar alleen als het onderdeel van het onderwerp is. 

The man who visited my birthday is my father.

The man that visited my birthday is my father. 

These boys, who are learning about maths, are students.

who/which/that weglaten

Je kan who/that/which ook weglaten als het onderdeel van het onderwerp is en als  er een ondwerp + werkwoord achter staat:

That's the man who/that/- she met at the airport.

Maar: That is the singer who won an award.

WHOM/WHICH

Na een voorzetsel:

Find someone with whom you feel comfortable.

Is this the key with which he opened the door?

WHOSE

Bij betekenis 'van wie',  'waarvan' of 'wiens/wier':

Jane, whose mother is Irish, has red hair. 

Let's practise

Ex. 11 + 12 (p.  67-68 WB)

online:

Slim stampen grammar 7

Slim stampen words A/B/C/D