Voc 1.1 - 1.2 - 1.3
1 / 20
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
vertaal:
la météo
la météo
A
de metro
B
het weer
C
het weerbericht
D
het nieuws
Slide 2 - Quiz
vertaal:
à partir de
à partir de
A
vanaf het vertrek van
B
vanaf
C
vanaf de vertrekhalte
D
vanaf nu
Slide 3 - Quiz
vertaal:
fatigant(e)
fatigant(e)
A
dikmakend
B
moeilijk
C
zwaar
D
vermoeiend
Slide 4 - Quiz
vertaal:
l'avion
l'avion
A
de trein
B
het vliegtuig
C
de bus
D
de helicopter
Slide 5 - Quiz
vertaal:
le magasin
le magasin
A
het magazijn
B
het dozijn
C
de computer
D
de winkel
Slide 6 - Quiz
vertaal:
la promenade
la promenade
A
de wandeling
B
de limonade
C
de boulevard
D
de grote straat
Slide 7 - Quiz
vertaal:
la pluie
la pluie
A
de paraplu
B
de storm
C
de wolk
D
de regen
Slide 8 - Quiz
vertaal:
sévère
sévère
A
streng
B
lief
C
aardig
D
stom
Slide 9 - Quiz
vertaal:
louer
louer
A
kopen
B
betalen
C
verkopen
D
huren
Slide 10 - Quiz
vertaal:
froid(e)
froid(e)
Slide 11 - Question ouverte
vertaal:
casse-pieds
casse-pieds
Slide 12 - Question ouverte
vertaal:
devant
devant
Slide 13 - Question ouverte
vertaal:
les États-Unis
les États-Unis
Slide 14 - Question ouverte
vertaal:
agréable
agréable
Slide 15 - Question ouverte
vertaal:
rencontrer
rencontrer
Slide 16 - Question ouverte
vertaal:
le soleil
le soleil
A
de wind
B
de storm
C
de regen
D
de zon
Slide 17 - Quiz
vertaal:
marrant(e)
marrant(e)
A
aangenaam
B
schattig
C
grappig
D
gezellig
Slide 18 - Quiz
vertaal:
tard
tard
A
taart
B
bij
C
zonder
D
laat
Slide 19 - Quiz
vertaal:
l'enfant
l'enfant
A
het kind
B
de olifant
C
de volwassene
D
de tiener
