Les 7-12

Was machen wir heute?
Sprechen - Je leert de onderwerpen uit de voorgaande jaren Duits opnieuw toe te passen
Wortschatz - Je vergroot je woordenschat Duits
Quiz - Je leert examenwoordenschat en in hoeverre je deze al beheerst
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Was machen wir heute?
Sprechen - Je leert de onderwerpen uit de voorgaande jaren Duits opnieuw toe te passen
Wortschatz - Je vergroot je woordenschat Duits
Quiz - Je leert examenwoordenschat en in hoeverre je deze al beheerst

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Mache die Aufgaben
auf dem Arbeitsblatt

-Selbständig
-Wörterbuch
- Timer
- Fertig? > S.228

Slide 3 - Diapositive

Examenwoordenschat 
Signaalwoorden zijn belangrijke - zo niet de belangrijkste woorden - in teksten. Ze geven de structuur van een tekst weer. Vaak staat bij cito-examens het antwoord achter (of in de buurt van) een signaalwoord. 

Let op! Ook dubbele punten (:) zijn 'signaalwoorden' (daar staat ook vaak een antwoord).

Slide 4 - Diapositive

Wat betekent?

außerdem
A
daarentegen
B
bovendien
C
vandaar
D
namelijk

Slide 5 - Quiz

Wat betekent?

nicht nur...sondern auch
A
niet...maar
B
per slot van rekening
C
als gevolg daarvan
D
niet alleen... maar ook

Slide 6 - Quiz

Wat betekent?

schließlich
A
per slot van rekening
B
hoewel
C
om te bereiken dat
D
inderdaad

Slide 7 - Quiz

Wat betekent?

zusätzlich
A
inderdaad
B
daar komt bij, daarnaast
C
dus, daarom
D
bijvoorbeeld

Slide 8 - Quiz

Wat betekent?

obwohl
A
hoewel
B
namelijk
C
vooral
D
vandaar

Slide 9 - Quiz

Wat betekent?

denn
A
desondanks
B
want
C
dus
D
ook

Slide 10 - Quiz

Wat betekent?

trotzdem
A
terwijl
B
eigenlijk
C
maar
D
desondanks

Slide 11 - Quiz

Wat betekent?

je...desto
A
niet... alleen...
B
noch... noch...
C
hoe (groter)... hoe (beter)...
D
zo... als...

Slide 12 - Quiz

Wat betekent:

zum Beispiel

Slide 13 - Question ouverte

Welke functie heeft dit signaalwoord?

erstens / zweitens / drittens
A
opsomming
B
tegenstelling
C
gevolg/conclusie
D
versterking

Slide 14 - Quiz

Welke functie heeft dit signaalwoord?

nämlich (namelijk)
A
uitbreiding/ opsomming
B
reden/ oorzaak
C
gevolg/ conclusie
D
beperking

Slide 15 - Quiz

Welke functie heeft dit signaalwoord?

zwar...aber / zwar...doch (weliswaar...maar)
A
uitbreiding/ opsomming
B
reden/ oorzaak
C
tegenstelling
D
voorbeeld geven

Slide 16 - Quiz

Welke functie heeft dit signaalwoord?

dagegen, hingegen (daarentegen)
A
uitbreiding/ opsomming
B
voorbeeld geven
C
gevolg/ conclusie
D
tegenstelling

Slide 17 - Quiz