Opdracht 1: Groslijst van eigen sociaal netwerk
Vorm tweetallen en pak pen en papier.
Persoon A vraagt aan persoon B alle namen te noemen die in zijn/haar netwerk zitten. Persoon A vraagt aan persoon B welke kwaliteiten hij/zij bij die personen ziet. Denk hierbij aan: ‘’kan ik mijn hart luchten’’, ‘’mijn sportmaatje’’, ‘’hier ga ik mee naar de film’’, ‘’kan goed koken’’, ‘’legt mij dingen uit die ik niet begrijp’’, etc.