(2022) test voorafgaand aan toets

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Oefenen H1 en 2

Werkwoordstijden

Theorie

Er zijn acht werkwoordstijden. 

Doorloop bij het bepalen van de werkwoordstijd van een zin steeds de volgende vier stappen: 

1. Hulpwerkwoord hebben/zijn? Ja->Voltooid 

                                                     Nee->Onvoltooid 

2. In welke tijd staat de pv? Tegenwoordige tijd 

                                             Verleden tijd 

3. Zit er een vorm van “zullen” in? Ja->Toekomende tijd 

                                                         Nee-> - 

4. Vul nu nog het woordje Tijd in 

Let op:  kijk nooit naar de tijdsbepalingen in een zin. (bv. Morgen schilder ik het huis = ott en geen toekomende tijd!!) 

Wij zijn in de vakantie naar Londen geweest.

1. ott
2. vtt
3. ovt
4. vvt

Ik zal zeker een voldoende halen voor de toets.

1. vttt
2. ottt
3. ovtt
4. vvtt

Ik heb de fiets van mijn zus gerepareerd.

1. vtt
2. ovt
3. vvt
4. ott

Zou jij dat ook zo hebben gedaan?

1. vttt
2. vvtt
3. ovtt
4. vvt

Onze buren hebben een prachtige tuin.

1. vtt
2. vttt
3. ott
4. ovtt

Mijn moeder zou ook wel eens kunnen afdrogen.

1. ottt
2. ovtt
3. vttt
4. vvtt

Hij zal op dat moment gefloten hebben.

1. ovt
2. vvtt
3. vttt
4. ottt

Hij rekende niet op een onvoldoende.

1. ott
2. vvt
3. vtt
4. ovt

Ik zou jou wel eens hebben durven zien blijven staan kijken.

1. ottt
2. ovtt
3. vvtt
4. vttt

Engels werkwoorden in het Nederlands

Theorie

Engelse leenwoorden vervoeg je net als Nederlandse zwakke werkwoorden

Voor de stam moet je –en of-n eraf halen (relax, fax / race, time)

Vb: faxen - ik fax -  hij faxt - ik  faxte - ik heb gefaxt,

           racen - ik race - hij racet - ik racete - ik heb geracet

In de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord kun je gewoon ‘t ex-kofschip gebruiken

Theorie

Let op:

Ik paintball/basketbal/volleybal

Voorkom uitspraakverwarring:

Vb: appte (i.p.v. apte), 

       hij waterpoloot (ipv polot)

Als hij tv-kijkt, ....(zappen) mijn vader de hele tijd.

1. zapt, pv tt
2. zappt, pv tt

Nu en dan zijn voorsprong ...... (checken), ......... (skaten) Bas naar de overwinning.

1. checkend (od), skatete (pv vt)
2. checkent (od), skate (pv vt)

Het voltooid deelwoord van "samplen"

Het voltooid deelwoord van "deleten"

 Beeldspraak

Theorie

Vergelijking (berust op overeenkomst)

 Je kamer lijkt wel een slagveld

 De brugklasser at als een varken

Metafoor (berust op overeenkomst, alleen beeld genoemd)

 Schat, ruim je kamer op

 Niemand wil bevriend zijn met zo’n heks

Personificatie (menselijk werkwoord bij niet-menselijk iets)

 De zon lachtte me toe.

Theorie

Metoniem (berust op een ander verband dan overeenkomst):

Deel-geheel (De bemanning bestaat uit tweeduizend koppen, kop voor mens)

Geheel-deel (Nederland verloor met 6-0)

Plaats/ruimte – degenen die er zijn (De hele school werd ziek)

Materiaal-voorwerp (Epke won zilver)

Voorwerp-inhoud (Doe mij nog maar een glaasje)

Etc.

Het zand was als een vloerkleed.

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

Het papier is geduldig.

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

De mooiste Van Gogh hangt
in Amsterdam.

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

In 3c zit een lelijk eendje.

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

De schaatser bond de ijzers onder.

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

Nederland won het
kampioenschap.

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

Die jongen is zo gek als een deur.

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

Hij bibbert als een rietje in de wind.

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

De toekomst lacht ons toe.

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

Het gevaar loerde op elke straathoek.

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

Hij verhuist naar een
paradijs.

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

Heb je die giraf in dat basketbalteam gezien?

1. Metoniem
2. Metafoor
3. Vergelijking
4. Personificatie

Woordenschat

Staan onderstaande opdrachten in je schrift?

h1: Woordenschat opdr 3 (p 25), vraag 1 en 2, opdr 6 (p. 27), h2:Woordenschat opdr 2 (p 55), vraag 1 en 2, opdr 6 (p 57

"cruciale" betekent:

1. mogelijke
2. beslissende
3. doorslaggevende
4. in aanleg

"coherente" betekent...

1. samenhangende
2. mogelijke
3. verboden
4. automatische

"suggereerden" betekent

1. stelden voor (alsof)
2. gaven de indruk of het idee
3. wisten van niets
4. zagen iets

"devies" betekent

1. leus
2. klemmend advies
3. smerigheid
4. rente

Conclusie? Wat moet je nog extra doornemen/doen/leren/....?