ZINSOPBOUW NT2 || Tijd manier plaats

Zinsopbouw
 De woordvolgorde in een normale zin

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Beroepsopleiding

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Zinsopbouw
 De woordvolgorde in een normale zin

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
1
2
3
de rest
onderwerp
persoonsvorm

Slide 3 - Question de remorquage

De woordvolgorde van de rest van de zin.

De woordvolgorde in een zin.

  1. wie/wat (onderwerp)
  2. werkwoord (persoonsvorm)
  3. de rest


Ik loop naar school.

Slide 4 - Diapositive

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
leren
1
2
3
Nederlands
Zij

Slide 5 - Question de remorquage

De woordvolgorde van de rest van de zin.

De woordvolgorde in de rest van de zin.

Het meeste gebruik je:
Tijd - Manier - Plaats.


Ik ben gisteren met de auto naar huis gereden.

Slide 6 - Diapositive

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
tweede werkwoord
1
2
3
4
de rest
onderwerp
persoonsvorm

Slide 7 - Question de remorquage

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
leren
1
2
3
4
Nederlands
Zij
wil

Slide 8 - Question de remorquage

De woordvolgorde van de rest van de zin.

De woordvolgorde in de rest van de zin.

Het meeste gebruik je:
Tijd - Manier - Plaats.


Ik ben gisteren met de auto naar huis gereden.

Slide 9 - Diapositive

Woordvolgorde
Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.

Slide 10 - Diapositive

Maak de oefeningen

Slide 11 - Diapositive

begint-De les-negen-uur-om

Slide 12 - Question ouverte

slaap-Ik-tien-uur--tot

Slide 13 - Question ouverte

Hij-fiets-nieuwe-heeft-een

Slide 14 - Question ouverte

Ik - een Nederlands woordenboek - heb

Slide 15 - Question ouverte

een paar dagen - Ik - met vrienden - ga - naar Parijs

Slide 16 - Question ouverte

gaan - Wij - volgende week vrijdag - naar het zwembad.

Slide 17 - Question ouverte

je - Ben - geweest - in Amsterdam - wel eens.

Slide 18 - Question ouverte

ben-jij-op-school-niet-Waarom?

Slide 19 - Question ouverte

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

Bijna elke dag ze gaan naar het buurthuis.
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?
Ze lezen een boek in de bibliotheek.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?
Dichtbij hun huis is een bioscoop.
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?
Ze gezellig praten met anderen.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Ik ga naar morgen school.
B
Ik morgen ga naar school.
C
Ik ga morgen naar school.
D
Ik ga naar school morgen.

Slide 24 - Quiz

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Wij hebben een auto nieuwe gekocht.
B
Wij hebben gekocht een auto nieuwe.
C
Gekocht hebben wij een nieuwe auto.
D
Wij hebben een nieuwe auto gekocht.

Slide 25 - Quiz

TaalCompleet 
Je kunt nu verder aan je opdrachten werken.
Succes!

Slide 26 - Diapositive

Voegwoorden (NS)
Nevenschikkende voegwoorden: hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden en, maar, wantof. Het onderwerp en de PV staan naast elkaar.
Voorbeeld:
Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Ik kom vanavond, want het is al laat.
Kom je vanmiddag of kom je vanavond?

Slide 27 - Diapositive

Voegwoorden (OS)
Onderschikkende voegwoorden: terwijl, voordat, toen, nadat, doordat, zodat, waardoor, omdat, hoewel, dat (en nog veel meer). Het onderwerp en de persoonsvorm staan niet naast elkaar.


Voorbeeld:
Piet eet geen tonijn, omdat hij niet van vis houdt.

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Vidéo

Voegwoorden van Tijd
Een voorbeeld van een verband in een tekst is tijd. Door een voegwoord van tijd weet jij wanneer iets is gebeurd. Dat kan precies, maar dat kan ook niet precies.

 
Dit zijn voorbeelden van voegwoorden van tijd:
Toen, sinds, wanneer, als.

Slide 30 - Diapositive

Voegwoorden van Tijd
Maak zinnen met voegwoorden van tijd

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive