X. Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden
Taalverzorging - Hoofdstuk 2
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Engelse werkwoorden
Taalverzorging - Hoofdstuk 2

Slide 1 - Diapositive

Engelse werkwoorden
  •    Managen
  •    Relaxen
  •    Surfen
  •    Pleasen
  •    Gamen
  •    Deleten


Slide 2 - Diapositive

Vervoeging - Tegenwoordige tijd
Werken
Ik werk
Hij werkt
Wij werken



Relaxen
Ik relax
Hij relaxt
Wij relaxen



Slide 3 - Diapositive

Vervoeging - Verleden tijd
Werken
Ik werkte
Hij werkte
Wij werkten



Relaxen
Ik relaxte
Hij relaxte
Wij relaxten



Slide 4 - Diapositive

Vervoeging - Voltooid deelwoord
Werken
Ik heb gewerkt



Relaxen
Ik heb gerelaxt



Slide 5 - Diapositive

Let op de uitspraak! - Tegenwoordige tijd
  •     Relaxen    >    Ik relax

  •     Racen       >    Ik rac = Ik race / Hij racet
  •     Gamen     >    Ik gam = Ik game / Hij gamet
  •     Updaten  >    Ik updat = Ik update / Hij updatet


Slide 6 - Diapositive

Let op de uitspraak! - Verleden tijd
  •     Relaxen    >    Ik relax

  •     Racen       >    Ik race = Ik racete 
  •     Gamen     >    Ik game = Ik gamede
  •     Updaten  >    Ik update = Ik updatete

Slide 7 - Diapositive

Let op de uitspraak! - Voltooide tijd
  •     Relaxen    >    Ik relax

  •     Racen       >    Ik racete = Ik heb geracet
  •     Gamen     >    Ik gamede = Ik heb gegamed
  •     Updaten  >    Ik updatete = Ik heb geüpdatet

Slide 8 - Diapositive

Werkwoorden met een dubbele medeklinker
  •    Appen, grillen, stressen

  •    Behoud dubbele medeklinker als dat nodig is voor de uitspraak.


Appen
  • Ik app, hij appt
  • Ik appte, hij appte
  • Ik heb geappt 
Stressen
  • Ik stres, hij strest
  • Ik streste, hij strest
  • Ik heb gestrest 

Slide 9 - Diapositive

Werkwoorden met een dubbele medeklinker
  •    Volleyballen, paintballen

  •    Engels worden uitgesproken? Behoud de dubbele medeklinker.


Volleyballen
  • Ik volleybal, hij volleybalt
  • Ik volleybalde
  • Ik heb gevolleybald
Paintballen
  • Ik paintball, hij paintballt
  • Ik paintballde
  • Ik heb gepaintballd

Slide 10 - Diapositive

Even oefenen...
  1.     Hij ... (stressen) gister enorm over die toets. 
  2.     Mijn zusje ... (breakdancen) al haar hele leven. 
  3.     Wij hebben gister ... (baseballen). 
  4.     Hij ... (appen) zijn moeder. 
  5.     Ik heb dat bestand per ongeluk ... (deleten). 

Slide 11 - Diapositive

Even oefenen...
  1.     Hij streste gister enorm over die toets. 
  2.     Mijn zusje breakdancet al haar hele leven. 
  3.     Wij hebben gister gebaseballd
  4.     Hij appt zijn moeder. 
  5.     Ik heb dat bestand per ongeluk gedeletet

Slide 12 - Diapositive