Oefentoets H3 en H4

Oefentoets H3 en H4
:)
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets H3 en H4
:)

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie hoorde niet bij de Centralen?
A
Turkse/ottomaanse Rijk
B
Duitsland
C
Oostenrijk-Hongarije
D
Rusland

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is militairisme?
A
Trots zijn op alles dat met het leger te maken heeft.
B
Trots zijn op je eigen land en volk.
C
Trots zijn op je ouders.
D
Zoveel mogelijk koloniën veroveren.

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat staat er in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens?

A
plichten van alle mensen in de wereld
B
rechten van alle mensen in de wereld
C
rechten en plichten van alle mensen in de wereld
D
Straffen voor alle mensen in de wereld

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in België een loopgravenoorlog uitgevochten
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een Blitzkrieg?
A
Zo snel mogelijk wapens maken
B
Zo snel mogelijk tanks naar het front krijgen
C
Zo snel mogelijk, zoveel mogelijk land veroveren
D
Zo lang mogelijk niet vechten

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Wat is de Holocaust?
A
Een ander woord voor de Tweede Wereldoorlog
B
Een vernietigingskamp in voormalig door Nazi-Duitsland bezet Polen
C
De geplande moord op 6 miljoen Joden in Europa door het naziregime van Adolf Hitler
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 7 - Quiz

Deze interactieve opdracht laat leerlingen individueel nadenken over de vraag wat is de Holocaust.

Het goede antwoord is C. Het is de systematische moord op de Joden van Europa onder het nazi-regime van Adolf Hitler. Ongeveer 6 miljoen Joden zijn vermoord. Een groot deel van hen is vermoord in een concentratie- of vernietigingskamp, zoals bijvoorbeeld Auschwitz of Sobibor.
De EGKS is de
A
Nederlandse Gemeenschap voor Kolen en Staal
B
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
C
Europese Economische Gemeenschap
D
Nederlandse Economische Gemeenschap

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het was een wereldoorlog omdat...
A
Amerika deed mee en dat is een groot land
B
er heel veel landen meededen
C
omdat er veel continenten meededen
D
China deed mee en dat is al de halve wereld

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat hoort er NIET bij een totalitaire staat?
A
Bepalen wat de media wel/niet mag publiceren
B
Mensen indoctrineren (hersenspoelen) om de ideologie te volgen
C
Aanwezigheid van geheime politie
D
Een parlement met vertegenwoordigers die door het volk zijn gekozen

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De tijd van wereldoorlogen is
van .... tot .....?
A
1914-1918
B
1900-1950
C
1800 tot nu
D
1940-1945

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Verenigde naties
A
zorgen voor vrijhandel
B
zorgen voor vrede en veiligheid
C
zorgen voor bondgenoten
D
zorgen voor structuur

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dagelijks bestuur van de EU.
A
Senaat
B
Tweede Kamer
C
Europese parlement
D
Europese commissie

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke drie doelen heeft de Verenigde Naties?
A
vrede, gezondheid en veiligheid
B
welvaart, onderwijs en veiligheid
C
onderwijs, veiligheid en vrede
D
vrede, veiligheid en welvaart

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de dodenherdenking?
A
We herdenken dan alle doden van de 2e wereldoorlog.
B
We herdenken dan iedereen die door oorlog dood is gegaan.
C
We herdenken dan alle doden.
D
We herdenken dan alle zieken en doden.

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is propaganda?
A
Een ander woord voor reclame.
B
manier om informatie delen om jou denken te beïnvloeden. ( misleidend)
C
Een vorm van advertenties.
D
Een soort krantenartikel.

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is geen kenmerk van het nationaalsocialisme?
A
Racistisch
B
Democratisch
C
Totalitaire staat
D
Nationalistisch

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat was het grote verschil tussen het nationaalsocialisme van Hitler en het fascisme van Mussolini?
A
Het nationaalsocialisme was gewelddadig, het fascisme niet
B
Het nationaalsocialisme was nationalistisch, het fascisme niet.
C
Het nationaalsocialisme was niet democratisch, het fascisme wel
D
Het nationaalsocialisme was racistisch, het fascisme niet

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk begrip past bij een totalitaire staat?
A
democratie
B
propaganda
C
staatscontrole
D
vrijheid van meningsuiting

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de Tweede Wereldoorlog waren de wapens meer ontwikkeld dan de Eerste Wereldoorlog.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Welke ideologie 
hoort bij Mussolini?
12
A
Racisme
B
Facisme
C
Centralisme
D
Nationaalsocialisme

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een blitzkrieg?
A
Duits voor Binnenhof
B
een Duitse tank
C
een snelle aanval
D
neutraal zijn

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een gemengde rivier is een rivier die ... ?
A
Zijn water krijgt van regen- en smeltwater
B
Die zowel zoet als brak water heeft
C
Door twee of meer landen stroomt
D
Zijn water krijgt van grijs- en zwart water

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

veteraan
A
oudgediende
B
dierenarts
C
ruziezoeker

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dodenherdenking
A
5 mei
B
27 april
C
4 mei
D
30 april

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer is de bevrijdingsdag?
A
14 juli
B
4 mei
C
5 mei
D
7 oktober

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is geen overeenkomst tussen Hitler en Mussolini?
A
Ze waren allebei fascisten.
B
Ze hadden allebei een dictatuur.
C
Ze gebruikten allebei veel geweld.
D
Ze verloren allebei de eerste wereldoorlog

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Wat is Bevrijdingsdag?


A
Dat we bevrijd zijn van de oorlog.
B
Dat het volk naar het beloofde land mag.
C
Dat God voor ons aan het kruis is gestorven.
D
Dat Israël is bevrijd uit het land Egypte.

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Nederland deed niet mee aan de Eerste Wereldoorlog. Nederland was in de Eerste Wereldoorlog....
A
in wapenstilstand met Duitsland.
B
Nederland bestond nog niet tijdens de Eerste Wereldoorlog.
C
neutraal.
D
bezet door Duitsland.

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat was een doel van de EGKS
A
Voorkomen van een nieuwe oorlog in Europa
B
Zorgen dat de Sovjet-Unie geen Staal en kolen kon krijgen
C
Duitsland zo klein mogelijk houden
D
Brexit voorkomen

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dit is een voorbeeld van....
A
propaganda
B
militairisme
C
nationalisme

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke oorlog wordt bedoeld met de 'loopgravenoorlog'?
A
De Eerste Wereldoorlog
B
De Tweede Wereldoorlog

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke chronologische volgorde is juist?
A
Eerste Wereldoorlog - Tweede Wereldoorlog - Koude oorlog
B
Tweede Wereldoorlog - Koude oorlog - Eerste Wereldoorlog
C
Koude oorlog - Tweede Wereldoorlog - Eerste Wereldoorlog

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een stuwdam is een elektriciteitscentrale.
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent collaboratie?
A
Dat iemand vocht tegen de Nazi's
B
Dat iemand de Nazi's hielp/steunde
C
Dat iemand zich aan de regels van de Nazi's hield

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Samenwerken met de bezetter van je land.
Dit noemen we......?
A
capitulatie
B
propaganda
C
invasie
D
collaboratie

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie is Mussolini?
A
Leider van Duitsland
B
Leider van Engeland
C
Leider van Rusland
D
Leider van Italië

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een voorbeeld van collaboratie?
A
In Duitse krijgsdienst gaan als vrijwilliger.
B
Als bedrijf producten maken voor de Duitse bezetter.
C
Als ondernemer producten leveren aan de Duitse bezetter.
D
Als (Nederlandse) politieagent meehelpen om Nederlandse Joden en verzetsstrijders op te sporen.

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions