NU Ned 1F 2F Deel A Woordenschat H2 2.1 Zoeken in het woordenboek

Woordenschat
1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Woordenschat

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 2
Het woordenboek

Slide 2 - Diapositive

Paragraaf
2.1  Zoeken in het woordenboek

Slide 3 - Diapositive

Onderwerp
onbekende woorden opzoeken in het woordenboek

Slide 4 - Diapositive

Leerdoelen
- Je kunt snel het goede woord in het woordenboek opzoeken

Slide 5 - Diapositive

Onbekende woorden zoeken
Weet je het nog? 
De manieren die we kunnen gebruiken om een onbekend woord uit een tekst te begrijpen?

Slide 6 - Diapositive

Manieren om de betekenis van een onbekend woord in de tekst te zoeken
- zoeken naar een synoniem woord
- zoeken naar een uitleg/omschrijving van het woord
- zoeken naar voorbeelden van het woord
- zoeken naar een tegenstelling (woord of zin)
- zoeken naar een woorddeel

Slide 7 - Diapositive

Onbekende woorden zoeken
Begrijp je het woord nog niet? 
Maak dan gebruik van een woordenboek!

Slide 8 - Diapositive

Wist je dat...
Een woordenboek is opgemaakt op alfabetische volgorde.
Aan de zijkant van een woordenboek zie je gekleurde blokjes. Dit zijn ook de letters van het alfabet. Zo kun je snel op zoek naar de 1e letter van jouw woord.

Slide 9 - Diapositive

Het woordenboek
Als je de betekenis van een belangrijk (maar onduidelijk) woord niet uit de tekst óf uit het woord zelf kunt afleiden, zoek je het woord op in een woordenboek. 

Slide 10 - Diapositive

Gebruik deze tips om snel woorden in het woordenboek te vinden.
1. Als het woord een vorm van een werkwoord is: zoek dit woord altijd op het hele werkwoord op. 
Dus: het werkwoord met -en op het einde
 Let op: je zoekt het werkwoord op in de tegenwoordige tijd.  

Slide 11 - Diapositive

Voorbeelden bij tip 1.
a. gegrafeerd --> graferen                                      b. vond --> vinden
c. ontfermen (over) --> ontfermen                     d. bande --> bannen
e. geborgen --> borgen                                            f. blies --> blazen
g. dolf --> delven                                                         h. exporteerden -->  exporteren

Slide 12 - Diapositive

Tip bij 1.
Bij sterke werkwoorden kan dit nog wel eens een probleem vormen. Je herkent in de verledentijd bijvoorbeeld niet het hele werkwoord in de tegenwoordige tijd. Deze werkwoorden veranderen sterk, naast dat ze in de betekenis misschien ook nog eens lastig zijn.

Slide 13 - Diapositive

Gebruik deze tips om snel woorden in het woordenboek te vinden.
2. Als het woord een zelfstandig naamwoord is: zoek dit woord altijd op in enkelvoud, in de vorm van het ‘normale’ naamwoord. 
Dit betekent dat je niet zoekt op de verkleinde vorm of de meervoudsvorm 

Slide 14 - Diapositive

Voorbeelden bij tip 2.
a. pochetje --> pochet (verkleind)
b. raadselachtig --> raadsel (met een achtervoegsel)
c. vriendelijkheid --> vriendelijk (met een achtervoegsel)
d. marges --> marge (in meervoudsvorm)

Slide 15 - Diapositive

Gebruik deze tips om snel woorden in het woordenboek te vinden.
3. Als het woord een afkortingen of samenstellingen met een letter of cijfer is: Deze zoek je wél op via de afkorting zelf of in samenstelling met een cijfer of symbool:


Slide 16 - Diapositive

Voorbeelden bij tip 3.
m.a.w.       d.w.z.
nl.               afz.
t.a.v.           mbo 
ov                y-as 
A4               t-shirt

Slide 17 - Diapositive

Gebruik deze tips om snel woorden in het woordenboek te vinden.
4. Als het woord een bijvoeglijk gebruikte vorm heeft, gebruik je de 'niet vervoegde' normale vorm



Slide 18 - Diapositive

Voorbeelden bij tip 4.
a. rode --> rood
b. actieve --> actief
c. fantastische --> fantastisch
d. ongelooflijke --> ongelooflijk

Slide 19 - Diapositive

Gebruik deze tips om snel woorden in het woordenboek te vinden.
5. Als het een spreekwoord of uitdrukking omvat: In dit geval zoek je op het kernwoord van het spreekwoord of de uitdrukking. Dit is het meest belangrijke woord, wat meestal een zelfstandig naamwoord is. 

Slide 20 - Diapositive

Voorbeelden bij tip 5.
a. onder de pannen zijn = pannen (kernwoord van spreekwoord/uitdrukking)
b. in geuren en kleuren vertellen = geuren / kleuren
c. de appel valt niet ver van de boom = appel
d. hoge bomen vangen veel wind = bomen

Slide 21 - Diapositive

Gebruik deze tips om snel woorden in het woordenboek te vinden.
6. Als het woord uit een samengesteld woord bestaat: Veelgebruikte samenstelling kun je gewoon normaal in het woordenboek opzoeken. Maar, niet alle samenstellingen staan in het woordenboek omschreven. 
Daarom leren we je aan om samenstelling altijd per los woord op te zoeken in het woordenboek. Het eerste woord (of de eerdere woorden) zeggen iets over het laatste woord. Dit is dus het meest belangrijke woord in de samenstelling. 

Slide 22 - Diapositive

Voorbeelden bij tip 5.
a. Managementadviseur --> management + adviseur
b. Goocheldoos --> goochel + doos
c. Spoorweg overgang --> spoorweg + overgang / spoor + weg + overgang


Slide 23 - Diapositive

Zo zoek je op in een woordenboek
(een voorbeeld van pochet)
- Zoek eerst de 1e letter op: alle woorden in een woordenboek staan in alfabetische volgorde (van A tot Z), dus de P
- Zoek nu de 2e letter op onder alle woorden met een P:  dus PO
- Zoek nu bij woorden met PO de 3e letter op onder alle woorden met PO:  dus POC
- Zoek nu bij de woorden met POC de 4e letter op onder alle woorden met POC  dus POCH
- …

Slide 24 - Diapositive

betekenis verduidelijkt!
In het woordenboek lees je achter het woord ‘pochet’ de betekenis: Zakdoekje in de linkerborstzak van een colbert als versiering.

Slide 25 - Diapositive

We gaan nu oefenen
Opzoeken in een woordenboek.
Alle woorden staan in alfabetische volgorde.
- werkwoorden zoek je op op het hele werkwoord
- zelfstandig naamwoorden zoek je op in enkelvoud

Slide 26 - Diapositive

Zet deze letters in alfabetische volgorde: F E G

Slide 27 - Question ouverte

Zet deze letters in alfabetische volgorde: O S E

Slide 28 - Question ouverte

Zet deze letters in alfabetische volgorde: T R S

Slide 29 - Question ouverte

Zet de volgende letters in alfabetische volgorde: V U W

Slide 30 - Question ouverte

Zet de volgende woorden op alfabetische volgorde:
project - brugklas - tussenuur -vakkenpakket

Slide 31 - Question ouverte

Zet de volgende woorden in alfabetische volgorde:

tussenuur - blokuur - opstel - blozen - mentor - excursie

Slide 32 - Question ouverte

Zet deze woorden in alfabetische volgorde. Let nu ook op de volgorde van de 2e en 3e letter:
les, lezen, leest

Slide 33 - Question ouverte

Zet de volgende woorden op alfabetische volgorde:

nakijken - verbeteren - beschrijven - aanpassen - noteren - aanraden

Slide 34 - Question ouverte

Zet de volgende woorden in alfabetische volgorde:
tijdschrift - zaklamp - appel - klapper

Slide 35 - Question ouverte

Zet op alfabetische volgorde:
spin - vlieg - muis - rat - mug

Slide 36 - Question ouverte

Zet deze woorden in alfabetische volgorde: bril, broek, brood

Slide 37 - Question ouverte

Zet deze woorden in alfabetische volgorde: kop, kip, kind

Slide 38 - Question ouverte

Zet de volgende woorden in alfabetische volgende:

afwassen - aaien - aandragen - accessoire - achterdeur

Slide 39 - Question ouverte

Zet deze woorden in alfabetische volgorde:
vogelaar, mammoet, zwaardvis, mamma

Slide 40 - Question ouverte

Zet de volgende woorden op alfabetische volgorde:
ijs- iglo- ijsvrij-yoga

Slide 41 - Question ouverte

Zet de volgende woorden op alfabetische volgorde:
blozen - brugklas -bloeien- bevatten

Slide 42 - Question ouverte

Hoe is een woordenboek gestructureerd?
A
Op volgorde van thema
B
Op alfabetische volgorde

Slide 43 - Quiz

Welk doel heeft
"een woordenboek"?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 44 - Quiz

Hoe zoek je 'sportieve' op in het woordenboek?
A
sport
B
voetbal
C
sportief
D
sportiefe

Slide 45 - Quiz

Het woordenboek zo ..... gebruiken.
Dit scheelt tijd op het examen!
A
vaak mogelijk
B
min mogelijk

Slide 46 - Quiz

Hoe lees je een woordenboek?
A
Zoekend
B
Oriënterend
C
Precies
D
Globaal

Slide 47 - Quiz

Hoe zoek je directeuren op in het woordenboek?
A
baas
B
directeur
C
directie
D
directrice

Slide 48 - Quiz

Wat kun je in een woordenboek vinden?
A
de betekenis(sen) van een woord
B
de meervoudsvorm van een woord
C
spreekwoorden
D
Zowel antwoord A, B als C

Slide 49 - Quiz

In het woordenboek wordt de ij behandeld als i, gevolgd door j. Het woord ijskoud vind je in het woordenboek dus onder de letter...
A
i
B
j
C
ij
D
y

Slide 50 - Quiz

Wat kun je in een woordenboek vinden?
A
het geslacht van een woord
B
de meervoudsvorm van een woord
C
trefwoorden
D
spreekwoorden

Slide 51 - Quiz

Leren voor het centraal examen
- Je kunt snel het goede woord in het woordenboek opzoeken

Slide 52 - Diapositive