F2.3A NVD: Koffie

NVD: Koffie
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
Voeding en Dienstverlening PraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

NVD: Koffie

Slide 1 - Diapositive

koffie

Slide 2 - Diapositive

doel van de les 
 Je  weet wat koffie is.
 Je kunt wat vertellen over de verschillende smaken koffie.
 Je kunt zelf koffie maken.

Slide 3 - Diapositive

voorkennis 
De koffie die verkocht wordt is meestal een mengsel van verschillende soorten. Het mengen van de soorten noem je melangeren. Er zijn 2 soorten koffieplanten die gebruikt worden om koffie te maken; de Robusta en Arabica. Vanuit deze koffieplanten kun je verschillende koffiesmaken maken. De grootste verschillen tussen Robusta en Arabica koffie zijn die in smaak en de hoeveelheid cafeïne die erin zit. 

Slide 4 - Diapositive

voorkennis 
Er zijn heel veel verschillende namen voor koffie.
In een restaurant kun je allemaal verschillende soorten koffie bestellen. De naam heeft meestal te maken met het land waar die vandaan komt of wat er nog meer bij de koffie in je kopje komt. Zo heb je bijvoorbeeld: Cappuccino, Cafe Frappe, Espresso of Irish koffie.

Slide 5 - Diapositive

Espresso
       Dit is een kopje sterke Italiaanse koffie. 

Slide 6 - Diapositive

Irish koffie
  Dit is een kopje koffie uit Ierland met whisky en slagroom.

Slide 7 - Diapositive

 Cappuccino
 Is een Italiaans kopje koffie met melkschuim en een beetje cacao erover heen gestrooid.

Slide 8 - Diapositive

 Café Frappe
 Dit is griekse koffie die je koud drinkt met suiker en een bolletje vanille-ijs erin.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Lien

Wat is het verschil tussen espresso en cappuccino?

Slide 11 - Question ouverte

In welke koffie zit geen melk?
Zoek het op internet.
A
Café bombón
B
Koffie verkeerd
C
Latte macchiato
D
Ristretto

Slide 12 - Quiz

Zoek via het internet 5 verschillende koffiesmaken en schrijf ze op.

Slide 13 - Question ouverte

Zet thuis een lekker kopje koffie voor een familielid/vriend/vriendin.
Leg uit wat je doet, maak hiervan een foto .

Slide 14 - Question ouverte

Succes !

Slide 15 - Diapositive