Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A
Slide 8 - Quiz
Wat geeft dit symbool aan?
A
Voltmeter
B
Amperemeter
C
Lampje
D
Schakelaar
Slide 9 - Quiz
A
1. kruis en 2. ongeveer
B
1. lampje en 2. ongeveer
C
1. lampje en 2. batterij
D
1. kruis en 2. batterij
Slide 10 - Quiz
Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 5 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje
Slide 11 - Quiz
Bekijk de afbeelding het symbool met nummer 6 geeft een ...... weer
A
batterij
B
schakelaar
C
stopcontact
D
lampje
Slide 12 - Quiz
Op de afbeelding zie je een....
A
Zekering
B
Schakelaar
C
Lampje
D
Weerstand
Slide 13 - Quiz
Waar hoort de stroommeter om de stroom door lampje 1 te meten?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 14 - Quiz
Welk antwoord is juist?
A
Een batterij levert een stroom
B
Een batterij raakt nooit leeg
C
Een batterij is milieu vriendelijk
D
Een batterij heeft 2 + aansluitingen
Slide 15 - Quiz
Leerdoelen
De leerling kent het begrip vermogen en kan dit uitleggen.
De leerling kent de formule P = U x I en kan hiermee rekenen.
de leerling weet wat capaciteit is en kan rekenen met de formule C = I x t
Slide 16 - Diapositive
Vermogen
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.
Slide 17 - Diapositive
Vermogen
Een apparaat met een klein vermogen, gebruikt per
seconde weinig energie
Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt
per seconde veel energie
Slide 18 - Diapositive
Vermogen (P)
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.
Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
De formule voor het vermogen is dus:
P = U x I
Slide 19 - Diapositive
formule van vermogen
vermogen = spanning x stroomsterkte
P = U x I
Slide 20 - Diapositive
Vermogen
Als we dus de spanning (U) invullen in Volt (V), en de stroomsterkte (I) in Ampere (A). Dan krijgen we het vermogen (P) in Watt (W).
Apparaten met een groot vermogen verbruiken dus meer elektriciteit en zullen dus sneller de batterij of accu waarop ze werken opmaken. Denk aan het heel helder zetten van je smartphone scherm. Het vermogen is dan groot, dus de accu zal sneller leeg raken.
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Vermogen = spanning x stroom
Watt = Volt x Ampère
Let op! Soms moet je eerst milliampère omrekenen naar ampère!
1 A = 1000 mA
Van mA naar A: delen door 1000
Slide 23 - Diapositive
Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
timer
2:00
Slide 24 - Diapositive
Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
P = U x I
P = 12 V x 5 A= 60 V x A
P = 60 W
Slide 25 - Diapositive
Oefenen
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
timer
1:00
Slide 26 - Diapositive
Oefenen
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
I = P : U
I = 1800 : 230
I = 7,8 A
Slide 27 - Diapositive
Capaciteit
Als je een batterij meer gebruikt of er vloeit een grotere stroom, dan is hij sneller leeg.
Slide 28 - Diapositive
Formule capaciteit
C = I x t
C = capaciteit (mAh)
I = stroomsterkte (mA)
t = tijd (h)
Stel je voor; de capaciteit v.e. accu is 2300 mAh.
D.w.z. Als er één uur lang 2300 mA vloeit is deze leeg.
Slide 29 - Diapositive
Rekenvoorbeeld capaciteit
Bereken hoe lang een accu met een capaciteit van 1000 mAh mee gaat als er 0,1 A vloeit.
Slide 30 - Diapositive
Geg;
C = 1000 mAh
I = 100 mA
Gevr: t
Opl:
t = C/I
t = 1000 mAh : 100mA
t = 10 h
Slide 31 - Diapositive
Nut lesdoel
Begrijpen dat een accu van 600 mAh voor je fototoetstel onvoldoende is.
Vermogens staan op elk apparaat vermeld.
P = U X I is erg belangrijk bij je toets.
Slide 32 - Diapositive
Zelfstandig werken
Wat: Lees H5.4 en maak opgaven: 38 t/m 40 op blz. 154
Hoe: Zelfstandig werken.
Hulp: Nova boek / Docent.
Tijd: 10 min
Uitkomst: 38, 39 en 40 af
Klaar: Huiswerk maken 41, 42, 43, 44, 45, 46, 48, 49 & 50 op blz. 154 t/m 156.
timer
10:00
timer
5:00
Slide 33 - Diapositive
formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte
Slide 34 - Quiz
Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren
Slide 35 - Quiz
Juist/onjuist: Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 36 - Quiz
Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A. Bereken het vermogen.
A
24W
B
12W
C
6W
D
60W
Slide 37 - Quiz
Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W
Slide 38 - Quiz
Koffiezet apparaat is aangesloten op het lichtnet. Het apparaat neemt 3 A op. Bereken het vermogen (P).