Fouten met verwijswoorden

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • Stil lezen
  • Terugblik vorige week
  • Opdracht 3 nakijken
  • Leerdoelen deze week
  • Paragraaf 2: verwijswoorden
  • Nulmeting
  • Nulmeting nakijken
  • Klaar? Lees theorie paragraaf 2 en maak opdracht 5

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Terugblik vorige les
1. Welke 5 dubbelopfouten hebben we vorige les behandeld?
2. Wat is het verschil tussen een pleonasme en een tautologie?
3. Schrijf op welke fout wordt gemaakt en verbeter de zin.
  • De politie wil voorkomen dat er geen demonstranten zijn.
  • De aandelenkoers is gisteren omlaag gekelderd.
  • Wat weegt deze koffer zwaar!

Slide 4 - Diapositive

Pleonasme
Tautologie
Voordat je de toets maakt, moet je eerst goed leren. 
Hij liep eenzaam en verlaten door de stille straten tijdens de avondklok. 
Soms kan het Max Verstappen weleens overkomen dat hij niet wint. 
Tijdens hun dagelijkse ronde vonden de agenten het dode lijk in de berm liggen. 
Het moet eens een keer ophouden met die nutteloze verspilling van plastic!
Hij heeft al maandenlang een achterstallige schuld bij zijn ouders.

Slide 5 - Question de remorquage

https://www.google.com/url?sa=i&url=https%3A%2F%2Fneerlandistiek.nl%2F2020%2F06%2Fkern-is-uit%2F&psig=AOvVaw3QTwLgBwJEhEq0IRj6BG3A&ust=1694203374100000&source=images&cd=vfe&opi=89978449&ved=0CA4QjRxqFwoTCOCY-MalmYEDFQAAAAAdAAAAABAD
Ga naar paragraaf 1 van je reader

  • Je kijkt opdracht 3 van je buurman/buurvrouw na.
  • Kijk goed of de zinnen juist verbeterd zijn.
  • Geef elkaars werk terug. Wat ging goed en wat ging minder goed?

Slide 6 - Diapositive

Leerdoelen deze week (p 2 en 3)
  • Ik ken de regels voor het gebruik van verwijswoorden;
  • Ik kan verwijswoorden gebruiken die passen bij het antecedent;
  • Ik kan een onjuist en onduidelijk verwijswoord herkennen en verbeteren;
  • Ik kan congruentiefouten herkennen en verbeteren.

Slide 7 - Diapositive

https://www.google.com/url?sa=i&url=https%3A%2F%2Fneerlandistiek.nl%2F2020%2F06%2Fkern-is-uit%2F&psig=AOvVaw3QTwLgBwJEhEq0IRj6BG3A&ust=1694203374100000&source=images&cd=vfe&opi=89978449&ved=0CA4QjRxqFwoTCOCY-MalmYEDFQAAAAAdAAAAABAD
Terugblik vorige les
1.  Wat is een antecedent?
2. Schrijf  1 t/m 9 op. Noteer het antecedent en kies het juiste verwijswoord.
Heel Nederland wacht in spanning op ... (1)  nieuwe kabinet. Wilders wil oud-minister Plasterk van de PvdA voordragen als de nieuwe verkenner ... (2) de eerste fase van de formatie begeleidt. Wilders' team heeft dus ... (3) tactiek gewijzigd. Plasterk volgt Van Strien op, ... (4) zijn taak vanochtend neerlegde. Plasterk schrijft columns ... (5) hij regelmatig afstand neemt van de standpunten van de PvdA. Het vertrek ... (6) Van Strien zelf bekendmaakte, kwam doordat hij in verband werd gebracht met fraudezaken. ... (7) bracht het dagblad NRC aan het licht. Wilders en zijn team hopen dat ... (8) met Plasterk een goede opvolger hebben gekozen. Als het aan ... (9) ligt, zal de formatie dus niet lang meer op zich laten wachten.



Slide 8 - Diapositive

Verwijswoorden
Antecedent
verwijs je met:
en:
e.v. mannelijk
hij, hem, zijn
deze, die
e.v. vrouwelijk
zij, ze, haar
deze, die
e.v. onzijdig
het, zijn
dit, dat
m.v.
zij, ze, hen, hun
deze, die

Slide 9 - Diapositive

Vrouwelijke uitgangen
- heid 
- ie
- nis
- ij
- ing
- iek
- st
- theek
- schap
- teit
- te
- uur
- de

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Onjuist verwijzen
dat: het-woord
wat:
onbepaald voornaamwoord (alles, iets niets), overtreffende trap (het mooiste wat ik zie...), deel van een zin
Aan wie : personen
Waaraan: zaken + dingen

Slide 12 - Diapositive

Onduidelijk verwijzen
- Verwijzen naar iets wat niet in de tekst staat:
Er is een groot tekort aan donororganen, terwijl iedereen het kan doen.

- Er zijn meerdere antecedenten (dat waarnaar verwezen wordt) mogelijk:
Jos sloeg Tim, omdat hij ruzie met hem zocht.


Slide 13 - Diapositive

Wij staan achter...in de rij.
A
hen
B
hun

Slide 14 - Quiz

Ik geef ... een bosje bloemen mee voor de schrale troost.
A
hen
B
hun

Slide 15 - Quiz

Goed of fout:
De mentoren overhandigden hun aan het eind van het jaar de rapporten.
A
Goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welk(e) verwijswoord(en) gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 17 - Quiz

Namen van landen/provincies/steden zijn onzijdig.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Brabant is trots op ... mooie tradities zoals carnaval.
A
haar
B
zijn

Slide 19 - Quiz

Iedereen was blij om het meisje ... weer gevonden was.
A
die
B
dat

Slide 20 - Quiz

Waar verwijst 'wat' naar?

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, wat wij erg leuk vonden.
A
een vakantiehuis in Frankrijk
B
Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk

Slide 21 - Quiz

Waar verwijst 'dat' naar?

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk dat wij erg leuk vonden.
A
een vakantiehuis in Frankrijk
B
Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk.

Slide 22 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.
Het bedrijf kon niet voldoen aan de vraag van... klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 23 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.
De apotheek kon niet voldoen aan de vraag van ... klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 24 - Quiz

Gisteren zijn er in de mist diverse ongelukken gebeurd, ... veel bliksemschade opleverde.
A
dat
B
wat

Slide 25 - Quiz

..., die volgend jaar examen doet, wil docente worden.
A
Zijn zus
B
Zijn zusje

Slide 26 - Quiz

Alles ... ik had, ben ik inmiddels kwijt.
A
dat
B
was

Slide 27 - Quiz

Ken jij de popgroep Queen, ... het nummer 'Bohemian Rhapsody' al jaren één staat in de Top 2000/
A
van wie
B
waarvan

Slide 28 - Quiz

Daar is ... met wie opa altijd wandelt.
A
de hond
B
de mevrouw

Slide 29 - Quiz

Aan de slag
Bekijk per soort verwijswoord hoeveel fouten je hebt gemaakt. Als je twee of meer fouten hebt gemaakt, maak je de opdracht(en) bij de soort verwijswoorden. Iedereen maakt naast deze opdracht(en) ook opdracht 9.
1. Verkeerd woordgeslacht
--> opdracht 4, 5 en 9
2. Deze / die / dit / dat
--> opdracht 7 en 9
3. Hen / hun / ze
--> opdracht 6 en 9
4. Dat / wat
--> opdracht 7 en 9
5. Wie … / …waar
--> opdracht  8 en 9
6. Onduidelijk verwijzen
--> opdracht 9

Slide 30 - Diapositive