V2 -Herhaling zwakke werkwoorden + voltooid deelwoord

V2 - Woche 46 - Stunde 3
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

V2 - Woche 46 - Stunde 3

Slide 1 - Diapositive

Planung

Wiederholung Prüfung Grammatik 1: zwakke werkwoorden o.t.t & zwakke werkwoorden voltooid deelwoord 

Selbstständig arbeiten: Wiederholung 4





Ziele

  • Je kunt de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.

  • Je kunt het voltooid deelwoord gebruiken.



Prüfung Grammatik 1 = Freitag

Slide 2 - Diapositive

Sleep de uitgangen naar de juiste plek bij 'spielen'
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel

spiel
spiel
spiel
-e
-st
-t
-en
-en
-t

Slide 3 - Question de remorquage

Sleep de uitgangen naar de juiste plek bij 'warten'

ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
wart
wart
wart

wart
wart
wart
*stam op d/t of atmen, rechnen, regnen, öffnen, zeichnen, begegnen
-e
-est
-et
-en
-en
-et

Slide 4 - Question de remorquage

Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de uitgangen van het werkwoord
A
partytenten
B
(fe)esttenten
C
circustenten
D
vouwtenten

Slide 5 - Quiz

Noteer de juiste vorm van het werkwoord bij het persoonlijk voornaamwoord / persoon. 

Slide 6 - Diapositive

Wat is de hoofdregel van het voltooid deelwoord?
A
stam + t
B
ge + stam + d
C
stam + d
D
ge + stam + t

Slide 7 - Quiz

De regel wanneer de stam op een -d/-t eindigt, is dus...

ge + stam + ...
A
t
B
d
C
et
D
ed

Slide 8 - Quiz

Hoe maak je een voltooid deelwoord op
-be / -ver / -ge / -emp/ über

Slide 9 - Question ouverte

Hoe maak je het voltooid deelwoord
bij werkwoorden op -ieren?

Slide 10 - Question ouverte

Ich habe Physik ... (studieren).
Wir haben zehn Jahre in Berlin .... (wohnen).
Hast du mit dem Job viel Geld ... (verdienen)?
Warum hast du noch nicht ____ (antworten)?

Slide 11 - Question ouverte

Wiederholung 4 
Online machen: Wiederholung 4 (80% of >)
Hilfsmittel: Probeer zonder Lernübersicht de opdrachten te maken.
Zeit: diese Stunde
Fertig (klaar) = 
  • 1. Wiederholung 3 vebeteren/afmaken
  • 2. Slim Stampen K3 afronden en inleveren in Teams
  • 3.Leren Toets Grammatik 1
Fragen: Melde dich bei der Lehrerin

Slide 12 - Diapositive

Lernziel erreicht?
  • Je kunt de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.

  • Je kunt het voltooid deelwoord gebruiken.

Gibt es noch Fragen?

Slide 13 - Diapositive

nächste Stunde
Toets Grammatik 1

Slide 14 - Diapositive

der Stundenplan
Arbeite zu zweit. Stel om de beurt een vraag. De vrag wordt in in een volledige Duitse zin bentwoord met. in het antwoord zit: Zeit, Fach und Tag. 

Bespiel:
Frage: Wann hast du Deutsch?

Antwort:
Ich habe am Montag um fünf vor acht Deutsch. 
timer
5:00

Slide 15 - Diapositive

zwemmen = schwimmen
jij zwemt = du ______________
A
schwimme
B
schwimmst
C
schwimmt
D
schwimmen

Slide 16 - Quiz

schrijven = schreiben
hij schrijft = er ______________
A
schreiben
B
schreibst
C
schreibt
D
schreibe

Slide 17 - Quiz

Oefen nu zelf en kijk of je het snapt:
vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 18 - Quiz

Vertaal:
jullie kopen
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 19 - Quiz

Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
het hele werkwoord + t
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord
D
het hele werkwoord -en of -n

Slide 20 - Quiz

du (braten)
A
bratst
B
brast
C
bratest

Slide 21 - Quiz

er (kaufen)
A
kaufest
B
kauft
C
kaufet

Slide 22 - Quiz

er (rechnen)
A
rechnest
B
rechnet
C
rechnt

Slide 23 - Quiz

Er ... (melden) sich nicht.
A
meldt
B
melden
C
meldest
D
meldet

Slide 24 - Quiz

arbeiten (ihr)
8/13

Slide 25 - Question ouverte

zeichnen (die Lehrerin)
13/13

Slide 26 - Question ouverte

Wat is de regel voor voltooid deelwoorden die eindigen op -ieren, zoals studieren?
A
ge+stam+t
B
stam+t
C
ge+stam+d
D
stam+d

Slide 27 - Quiz

Vul het voltooid deelwoord in.

Er hat die Daten nicht _____ (notieren)

Slide 28 - Question ouverte