Woensdag 18 oktober

• ANT2+
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Woensdag 18 oktober

Woordenschat

 Thema Eten

Woordenschat

af en toe

• soms 
• zo nu en dan
• een enkele keer
• zin: Af en toe mogen wij op onze telefoon.

1

afvallen

• lichter worden
• dunner worden
• ik val af - wij vallen af
• zin: Ik ben te dik. Ik moet nu afvallen.

2

alle

• iedereen
• allemaal
• alles
• zin: Alle leerlingen zijn op school
• zin:  Breng alle laptops naar de laptopkast.

3

de appel

• groeit aan een boom
• fruit
• hard en rond
• de appel - de appels
• zin: Ik eet elke dag een appel.
• zin: Appels zijn gezond.

4

de appelsap

• sap van appels
• zin: Ik drink appelsap.
• zin: Ik vind appelsap heel lekker. 

5

de banaan

• een soort fruit
• de banaan is krom en geel
• de banaan - de bananen
• zin: Ik eet een banaan.
• zin: Bananen groeien in warme landen.

6

Pak je laptop

Wat betekent het woord:
af en toe?

1

1. Zo nu en dan
2. altijd
3. nooit
4. stoppen

Deze man is te zwaar.
De dokter zegt:
"Je moet ........................"

2

1. afvallen
2. afspreken
3. afgeven
4. afbakken

............... leerlingen gaan naar huis.

Ik ga ................. appels opeten.

3

1. Alle fruit
2. Alle drinken
3. Alle afvallen
4. Alle alle

Waar zitten geen appels in?

4

1. 
2. 
3. 
4. 

Waar zie jij:
appelsap

5

1. 
2. 
3. 
4. 

Welk woord?

nbanan

6

1. banana
2. banaan
3. banan
4. benan

Wat is allemaal fruit?

1. appel, peer, lego, banaan
2. banaan, euro, peer, appel
3. peer, druiven, banaan, melk
4. banaan, peer, druiven, appels

Een banaan groeit aan een

1. boom, aan een trui
2. plant, aan een tros
3. grond, aan een trui
4. boom, aan een tros

Kies een vraag en geef antwoord.
> Ik eet een appel omdat.........
> Ik eet GEEN appel omdat ...........

Wat is appelsap?

1. appels die oud zijn
2. sappen van de boom
3. sap van de appel
4. gevallen appels

Werkwoord: afvallen
Wat is goed?

1. ik valt af, jij val af, hij/zij vallen af, wij vallen af
2. ik val af, jij valt, hij/zij valt af, wij vallen af
3. ik val af, jij valt af, hij/zij vallen af, wij vallen af
4. ik val af, jij vallen af, hij/zij vallen af, wij vallen

A) ............... leerlingen gaan naar huis.
B) Ik ga ................. appels opeten.
C) Ik eet elke dag een stuk ................
D) Een ...................... groeit aan een boom.

1. A) alle B ) fruit C) schrift D ) appel
2. A ) alle B ) gisteren C ) appel D ) kopje
3. A ) nu B ) alle C ) fruit D ) mens
4. A ) alle B ) alle C ) fruit D ) banaan

Wat betekent het woord:
afvallen

Wat betekent het woord : alle

1. iedereen
2. allemaal
3. alles
4. naam

3 voorbeelden van fruit

Het meervoud van:
appel
appelsap

1. apels, apelsapen
2. apels, appelsappen
3. appels, appelsapen
4. appels, appelsappen

En de baas zegt: Maar ja, ik heb ......................

1. geen eten
2. 10 bananen
3. geen baan
4. geen bananen