Enkelvoudige en samengestelde zinnen (hoofd- en bijzinnen)

HOOFD- EN BIJZINNEN
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

HOOFD- EN BIJZINNEN

Slide 1 - Diapositive

Grammatica en spelling 3F
Planning: 
  • Enkelvoudige en samengestelde zinnen
  • Hoofd- en bijzinnen

Slide 2 - Diapositive

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
Voorbeeld:
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.




Hoe kun je het onderwerp vinden?                    Wie/wat + gezegde

Slide 3 - Diapositive

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
Voorbeeld: In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.

Samengestelde zin: een zin met meerdere persoonsvormen
Voorbeeld: In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.



Slide 4 - Diapositive

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvormen. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:
  • In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.
  • In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante.

Slide 5 - Diapositive

          VRAGEN

Kijk naar de volgende zinnen. Is het een enkelvoudige of samengestelde zin? 

Slide 6 - Diapositive

Wilma ging naar huis omdat ze moe was.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 7 - Quiz

De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 8 - Quiz

Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 9 - Quiz

Het meisje verwacht dat ze van de slager een stukje worst krijgt.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 10 - Quiz

          THEORIE


Slide 11 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen


Hoofdzin: 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan.
  3. De persoonsvorm staat in de hoofdzin vooraan (op de 1e of 2e plaats).
Bij samengestelde zinnen kun je onderscheid maken in hoofd- en bijzinnen.

Slide 12 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen
Voorbeeld: 
  • In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante. 


Slide 13 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen: 
  • Als er tussen persoonsvorm en onderwerp een woord (bijvoorbeeld 'niet') kán staan, dan is dat een bijzin. 
  • In een bijzin staat de persoonsvorm vaak achteraan.
  • Kan dit niet, dan is het een hoofdzin. 
  • Een hoofdzin kan zelfstandig voorkomen.

Slide 14 - Diapositive

          VRAGEN

Kijk naar de volgende samengestelde zinnen. Geef aan uit welke zinnen de zin bestaat. 

Slide 15 - Diapositive

Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 16 - Quiz

We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 17 - Quiz

Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 18 - Quiz

Ik dacht dat we gingen fietsen.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 19 - Quiz

Ik ga op vakantie en dat is leuk.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 20 - Quiz