Listening

Thanksgiving 

Wooren die met transport hebben te maken
de vergrotende trap in het Engels toepassen
Klassikale opdrachten
Grammatica comperisons 
woorden oefenen 
Maak de opdrachten van lesson 2 
Hoe ging het? 
Doel behaald? 
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Thanksgiving 

Wooren die met transport hebben te maken
de vergrotende trap in het Engels toepassen
Klassikale opdrachten
Grammatica comperisons 
woorden oefenen 
Maak de opdrachten van lesson 2 
Hoe ging het? 
Doel behaald? 

Slide 1 - Diapositive

Opdracht 1 
klassikaal 

Slide 2 - Diapositive

Opdracht 2
klassikaal 

Slide 3 - Diapositive

Opdracht 3
huiswerk

Slide 4 - Diapositive

Aan de slag
Maak opdracht 4 en 5

Klaar? 
Lees de grammatica theorie door


Doe iets voor jezelf tot we verdergaan
timer
10:00

Slide 5 - Diapositive

Comparisons
Vergrotende trap

....-er than

voorbeeld:
old --> older
tall --> taller 
Comparisons
Overtreffende trap

the ....- est

Voorbeeld:
old --> oldest
tall --> tallest 

Slide 6 - Diapositive

Comparisons
Vergrotende trap
woorden op -y

....-ier than

voorbeeld:
tiny --> tinier
busy --> busier 
Comparisons
Overtreffende trap
woorden op -y

the ....- iest

Voorbeeld:
tiny --> tiniest
busy --> bussiest

Slide 7 - Diapositive

Let op:
Bij langere woorden gebruik je more of most

Slide 8 - Diapositive

Comparisons
vergrotende trap

more ....

Voorbeeld:
More expensive
Comparisons
Overtreffende trap

most.....

Voorbeeld:
Most expensive

Slide 9 - Diapositive

Let op:
Er zijn ook onregelmatige werkwoorden


good -->  better -->  best

bad--> worse --> worst 

Slide 10 - Diapositive

Fill in:
Andy is ______ (nice) than Andrew.
A
nicer
B
nicest
C
more nice
D
most nice

Slide 11 - Quiz

Fill in:
Miss Hartman is the .... (good) teacher in the world.
A
gooder
B
better
C
best

Slide 12 - Quiz

Fill in:
This jacket is ________ ( comfortable) than that one.
A
comfortabler
B
comfortablest
C
more comfortable
D
most comfortable

Slide 13 - Quiz

Fill in:

A car is _______ (fast) than a bicycle.
A
faster
B
fastest
C
more fast
D
most fast

Slide 14 - Quiz

Aan de slag
Maak opdracht 6, 7, 8

Klaar? 
Doe iets voor jezelf tot we verdergaan
timer
7:00

Slide 15 - Diapositive

Opdracht 9 en 10 
klassikaal 

Slide 16 - Diapositive

Opdracht 11
huiswerk 

Slide 17 - Diapositive

tijd over? 

Slide 18 - Diapositive

cycling

Slide 19 - Question ouverte

distance

Slide 20 - Question ouverte

to transfer

Slide 21 - Question ouverte

besturen

Slide 22 - Question ouverte

passagier

Slide 23 - Question ouverte

wachten

Slide 24 - Question ouverte

Thanksgiving 

Wooren die met transport hebben te maken
de vergrotende trap in het Engels toepassen
Klassikale opdrachten
Grammatica comperisons 
woorden oefenen 
Maak de opdrachten van lesson 2 
Hoe ging het? 
Doel behaald? 
kijk op het bord

Slide 25 - Diapositive