Repaso HH 4v

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Ahora...

HH gramática (repaso)

La semana que viene: la prueba

Quizvragen onregelmatige werkwoorden

Yo…………………….. (preferir) dar clases en el colegio.

1. prefero
2. prefiero
3. prefiere

Anouk……………………..(empezar) a las ocho de noche.

1. empiezas
2. empiezo
3. empieza
4. empeza

Lisanne y yo……………………………..(empezar) a bailar salga.

1. empiezamos
2. empezamos
3. empezais
4. empiezáis

Moritz……………………….(tener) 14 años.

1. tengo
2. tienes
3. tene
4. tiene

Repetición gerundio

•  Hoe zeg je in het Spaans wat iemand aan het doen is?
• Welk werkwoord heb je nodig?
• welke uitgangen plak je achter de stam?

In het Nederlands gebruik je aan het + infinitief

(ik ben aan het schrijven)

In het Spaans gebruik je een vorm van estar+ 

de stam + ando/iendo

(estoy  escribiendo)

de vervoeging van estar

yo estoy

tú estás

él/ella/usted está

nosotros estamos

vosotros estáis

ellos/ellas están

¿Qué estás haciendo? betekent ...

1. Wat doe je?
2. Wat ben je aan het doen?
3. Wat maak je?
4. Wat ben je aan het maken?

¿Qué está haciendo el niño? (llorar=huilen)

1. El niño está lloriendo
2. El niño está lloriando
3. El niño está llorando
4. El niño está llorar

llorar

De stam is    ( llorar - ar = ) llor

Werkwoorden op -ar krijgen de uitgang - ando

Dus: llor + ando = llorando

¿Qué está haciendo?
(comer)

1. está comando
2. está comendo
3. está comindo
4. está comiendo

comer

De stam is (comer - er ) com

Werkwoorden op - er krijgen de uitgang -iendo

Dus com + iendo = comiendo

¿Qué está haciendo esta niña? (escribir = schrijven)

1. Está escribiando.
2. Está escribando.
3. Está ecribendo
4. Está escribiendo.

escribir

De stam is (escribir - ir) escrib

Werkwoorden op -ir krijgen de uitgang -iendo

Dus escrib + iendo = escribiendo

De klinkerwisseling van -e naar -i komt ook voor in de gerundio:

medir > midiendo

pedir > pidiendo

decir > diciendo

Quizvragen bijvoeglijk naamwoord

Vul de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:
María tiene unos pantalones (rojo)

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in deze zin:
Tengo un coche (naranja)

1. naranjo
2. naranja

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in deze zin

1. Tengo deberes muchos
2. Tengo mucho deberes
3. Tengo muchos deberes
4. Tengos muchos deberes

Herhaling pretérito perfecto/voltooid tegenwoordige tijd

Voltooide deelwoorden zijn...

1. hablido - comido - vivido
2. hablido - comido - vivido
3. hablado - comedo - vivido
4. hablado - comido - vivido

Noem vier onregelmatige werkwoorden in de presente perfecto en geef de vervoeging.

 Schrijf het voltooid deelwoord (zonder hulpww) op van:

1. Descansar:                5: Contar:

2. pensar:                     6 : poder:

3. querer:                      7:  volar:

4. preferir:                    8: dormir:

Presente perfecto

1. Nina...........................(caminar) por las playas de Cádiz.

2. Chris y Robert..........................(ver) cosas muy bonitas en sus vacaciones.

3. Hoy...........................(perder-yo)  mis libros.  

4. ¿Tú...........................(hacer) los deberes en LessonUP?.

5. Joep siempre............................(vivir) en Holanda.

6..Hannelore. y yo...........................(escribir) las respuestas del examen en un su cuaderno.

Hoe zeg je in het Spaans:
A. hij heeft gehad....................... clases muy temprano. (tener)
B. zij heeft gezien....................... cosas muy bonitas. (ver)
C. jullie hebben geschreven................... todo en el examen. (escribir)

Leer voor de herkansing het hele boekje!!

De presente perfecto

Bijvoeglijk naamwoord

De gerundio

Vraagzinnen en vraagwoorden!!

Aanwijzend voornaamwoord

Onregelmatige werkwoorden UIT JE HOOFD LEREN

Wederkerende werkwoorden, klinkerwisselingen, onregelmatige ik-vorm etc