Hoofdstuk 1, 2, 3 en 4 van 'Lezen'

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat moet je leren voor het proefwerk 'leesvaardigheid'?
De Brug 'Lezen' blz. 236 t/m 242
H1 'Lezen' - het onderwerp van een tekst (blz. 12, 13)
H2 'Lezen' - deelonderwerp (blz. 42, 43)
H3 'Lezen' - inleiding, slot en hoofdgedachte (blz. 72)
H4 'Lezen'- tekstverbanden en signaalwoorden (blz. 102)
Maak de opdrachten nogmaals en leer de signaalwoorden goed!

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Theorie alle hoofdstukken doornemen
  2. Hoe bereid je dit proefwerk voor?

  3. Zelf aan de slag:
Keuze uit uit drie opdrachten

Slide 3 - Diapositive

Manieren om te lezen
  • Oriënterend lezen: titel, tussenkopjes, afbeeldingen, eerste en laatste alinea van de tekst.
  • Globaal lezen: titel, tussenkopjes, de bron, afbeeldingen en de kernzinnen (eerste en laatste zinnen van alle alinea's).

  • Zoekend lezen: lees het stukje dat je nodig hebt.
  • Precies lezen: de tekst nauwkeurig lezen van begin tot eind

Slide 4 - Diapositive

Opbouw van teksten: inleiding, slot en hoofdgedachte
Inleiding
Waar gaat de tekst over ->  Het introduceren van het onderwerp.
Middenstuk
Meerdere alinea's over verschillende deelonderwerpen
Slot
Laatste deel van de tekst. Vaak met een herhaling, conclusie of samenvatting

Slide 5 - Diapositive

Hoofdgedachte van de tekst

Is één volledige zin, die samenvat wat over 
het onderwerp gezegd wordt in de tekst.

Slide 6 - Diapositive

Tekstverbanden

Slide 7 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden
Als je weet wat het verband is tussen delen van de tekst, dan begrijp je de tekst beter.

Verbanden tussen zinnen en alinea's herken je aan 
signaalwoorden.

Slide 8 - Diapositive

Chronologisch verband
vroeger - nu - later:
eerst - vervolgens, nadat, terwijl, daarna, dadelijk, intussen, binnenkort, tot slot, jaartallen en data
Opsommend verband
allerlei dingen achter elkaar genoemd:
ten eerste - ten tweede, om te beginnen, bovendien, verder, ook (nog), en, niet alleen... (maar) ook, opsommingstekens, getallen of punten, streepjes
Tegenstellend verband
er worden tegenovergestelde dingen genoemd:
maar, daarentegen, tegenover, ondanks dat, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant
Toelichtend verband
er wordt extra uitleg of voorbeelden gegeven:
bijvoorbeeld, zoals, als, neem nou, denk aan, zo

Slide 9 - Diapositive

Zelf aan de slag...

Maak alvast de oefening in deze presentatie 

of maak opdracht 4 op blz. 106 bij tekst op blz. 107.

Slide 10 - Diapositive

Hoe vind je een deelonderwerp?
A
door precies te lezen
B
door zoekend te lezen
C
door globaal te lezen
D
door oriënterend te lezen

Slide 11 - Quiz

Wat is de functie van de inleiding? Kies het meest geschikte antwoord.
A
de aandacht van de lezer trekken
B
een samenvatting van de inhoud van de tekst geven
C
de reden voor het schrijven van de tekst noemen
D
het onderwerp introduceren

Slide 12 - Quiz

'jaartallen en data' zijn signaalwoorden van een
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband

Slide 13 - Quiz

'maar' is een signaalwoord. Bij welk verband hoort dit signaalwoord?
A
tegenstellend
B
toelichtend
C
chronologisch
D
opsommend

Slide 14 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een tekstverband met een tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 16 - Quiz

'Toch'
is een signaalwoord voor een
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
opsomming
D
toelichting

Slide 17 - Quiz

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 18 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een toelichtend tekstverband?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 19 - Quiz

De hoofdgedachte van een tekst is:
A
één woord of een paar woorden die aangeven waar de tekst over gaat
B
de mening van een lezer over de tekst
C
het eerste deel van een tekst
D
één volledige zin, die samenvat wat over het onderwerp gezegd wordt

Slide 20 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 21 - Quiz

Wat is precies lezen?
A
Je leest de titel, tussenkopjes, de bron en de kernzinnen (eerste en laatste zinnen van alle alinea's).
B
Je leest het stukje dat je nodig hebt.
C
Je leest de tekst goed van de eerste zin tot en met de laatste zin.
D
Je leest de titel, tussenkopjes, afbeeldingen, eerste en laatste alinea van de tekst.

Slide 22 - Quiz

Waar kijk je naar om het onderwerp van een tekst te bepalen?
Kies het meest volledige antwoord.
A
de titel en de tussenkopjes
B
vetgedrukte woorden en afbeeldingen
C
de eerste alinea en de titel
D
titel, afbeelding, tussenkopjes, vetgedrukte woorden

Slide 23 - Quiz

Wat is globaal lezen?
A
oriënterend lezen en de eerste en laatste alinea van de tekst lezen
B
oriënterend lezen en de eerste en laatste zinnen van alle alinea's lezen

Slide 24 - Quiz