woordenboekles

Comment utiliser un dictionnaire?
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Comment utiliser un dictionnaire?

Slide 1 - Diapositive

PROGRAMME
Woordenboekstrategieën
Veelvoorkomende vragen in examens

Slide 2 - Diapositive

Hoe gebruik je een woordenboek?

  1. De woorden staan op alfabetische volgorde. Het alfabet staat op de achterkant en aan de kleurtjes op de zijkant kan je zien waar de letter begint.
  2. Gebruik de gidswoorden boven aan. Deze geven het 1e woord en het laatste woord van die pagina aan en helpen je beter zoeken naar het woord. 
  3. Bedenk welke vertaling het meest logisch in de zin is.
  4. Zoek naar de stam van het woord!

Slide 3 - Diapositive

1
2
3
4
5
6
7
8
9
ampoule
annonce
annulaire
anticiper
apaiser
apparaître
apparent
appuyer
aptitude

Slide 4 - Question de remorquage

Van welk werkwoord komt dit?

Il faisait trop froid dehors                         >   ww = 
Elle avait aimé son nouveau portable  >   ww = 
Elle était très fatiguée.                               >   ww = 
Tués par les produits toxiques                 >   ww = 
Cette organisation lutte contre...             >   ww = 
Il travaille lentement.                                  >   ww =


Slide 5 - Diapositive

Van welk werkwoord komt dit?

Il faisait trop froid dehors                         >   stam = faire
Elle avait aimé son nouveau portable  >   stam = avoir + aimer
Elle était très fatiguée.                              >   stam = être
Tués par les produits toxiques                >   stam = tuer
Cette organisation lutte contre...            >   stam = lutter
Il travaille lentement.                                 >   stam = lent

Slide 6 - Diapositive

Devine le mot 
Het raden van een woord is ook een vaardigheid die je kunt ontwikkelen. Zo hoef je niet elke keer het woordenboek erbij te pakken.  
Je kan de betekenis soms uit een zin halen, het woord kan op het Nederlands lijken of misschien herken je al een deel van het woord. 

Slide 7 - Diapositive

Van welk werkwoord komt dit en wat betekent het:
soignent

Slide 8 - Question ouverte

Van welk werkwoord komt dit en wat betekent het:
il vivait

Slide 9 - Question ouverte

Wat is de stam van het volgende woord en wat betekent het:
sûrement

Slide 10 - Question ouverte

wat betekent :
difficile

Slide 11 - Question ouverte

Wat is de stam van het volgende woord en wat betekent het:
pauvres

Slide 12 - Question ouverte

Woordenboek

  • Bekijk eerst of je de betekenis van het woord écht nodig hebt
  • Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden door de andere woorden.

  • Bekijk of het woord op een ander woord lijkt.
  • Zoek het basiswoord. (lent ipv lentement, rapide ipv rapidement)
  • Let op :Er staan vaak meerdere betekenissen. 
  • Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat gebruiken.

Slide 13 - Diapositive

Vertaal de onderstaande zin:

Regarde! Un requin!

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal de onderstaande zin:

Il souffre de la famine.

Slide 15 - Question ouverte

moqueur
tiédasse
bâiller
furoncle
toutou
ahuri
plantigrade
joufflu
steenpuist
gapen
bolwangig
lauwwarm
woef hond
verbluft
spotvogel
zoolganger

Slide 16 - Question de remorquage

Devinettes
Welke oplossing hoort bij welk raadsel?
Let op: je houdt één (foute) oplossing over.
a une grenouille
b un lit
c un parapluie
d un timbre
e la pêche

Slide 17 - Diapositive