Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
3.3 De strijd van de arbeiders
Slide 1 - Diapositive
Leervragen
Schrijf de leervragen op je in schrift.
Ik kan uitleggen wat arbeiders zijn.
Ik kan uitleggen waarom de arbeiders onder zulke slechte omstandigheden moesten werken en wonen.
Ik kan uitleggen waarom vakbonden zijn ontstaan en wat zij voor de arbeiders konden betekenen.
Ik kan uitleggen wat liberalisme is en hoe het is ontstaan.
Ik kan uitleggen wat socialisme is en hoe het is ontstaan.
Ik kan uitleggen wat protestanten en katholieken zijn en waarom zij een eigen politieke partij hadden.
Ik kan uitleggen wat feminisme is en een belangrijke feministe noemen.
Slide 2 - Diapositive
Wat zijn arbeiders?
A
Iedereen die werkt.
B
Werknemers die in de steden in de fabrieken werken.
C
Werkgevers die in de steden in de fabrieken werken.
D
Mensen die onder slechte omstandigheden moet werken.
Slide 3 - Quiz
Lees: 'Ongezond en gevaarlijk werk'
Zet de woorden op de juiste plek, doe de overige woorden in de prullenbak.
In de fabrieken waren er hele slechte . Het was er donker, benauwd en gevaarlijk. Ook waren de lonen van de arbeiders heel .
Mannen verdiende niet genoeg voor het hele gezin dus moesten en ook gaan werken. Zo ontstond er .
Mensen konden niet protesteren tegen deze omstandigheden want dan werden ze en hadden dan helemaal geen inkomen meer. Daarom gaan de arbeiders samenwerken in .
werkomstandigheden
laag
vrouwen
kinderen
kinderarbeid
ontslagen
vakbonden
mannen
woonomstandigheden
hoog
groepen
Slide 4 - Question de remorquage
Je oefent: oorzaak en gevolg.
Het loon van de arbeiders was laag. Wat waren hiervan de oorzaken en gevolgen? Zet de zinnen in het juiste vak.
oorzaak
gevolg
1. De fabrikant wil zo veel mogelijk winst maken.
2. Slechte woningen.
3. Er zijn veel werklozen.
4. Slecht en eentonig voedsel.
5. Slechte gezondheid
Slide 5 - Question de remorquage
De arbeiders in de tijd van de industrialisatie
A
Werden goed betaald en hadden goede werkomstandigheden
B
Werden slecht betaald maar hadden goede werkomstandigheden
C
Werden goed betaald maar hadden slechte werkomstandigheden
D
Werden slecht betaald en hadden slechte werkomstandigheden
Slide 6 - Quiz
Wat hoort niet bij de werkomstandigheden van arbeiders?
A
Lage lonen
B
Lange werkdagen
C
Smerige straten, geen riolering, en geen schoon drinkwater
D
Protesteren of demonstreren had weinig zin. Je werd ontslagen.
Slide 7 - Quiz
Wat is een vakbond?
A
Verenigingen van werknemers die opkomen voor hun leden
B
Wanneer je werkloos werd kreeg je door betaald
C
Mensen die gelijkheid willen bereiken in een land
D
Een overheid die zich niet met de mensen moest bemoeien
Slide 8 - Quiz
Vakbonden konden de situatie van de arbeiders wel verbeteren. Welke uitdrukking past het best bij de manier waarop vakbonden werken?
A
Drie tegen één is gemeen
B
Ieder voor zich
C
Samen staan we sterk
Slide 9 - Quiz
Lees: 'Liberalen' Waarom wilde de liberalen niet dat de overheid wetten maakte om het leven van arbeiders te verbeteren?
Slide 10 - Question ouverte
Lees: 'Socialisten' Er worden zes nieuwe wetten voorgesteld. Zijn de socialisten voor of tegen. Zet de wetten in het juiste vak.
voor
tegen
1. Iedereen die 65 jaar is, krijgt een ouderdomsuitkering.
2. Ambtenaren gaan de luchtkwaliteit in fabrieken controleren.
3. Er komt een verbod op stakingen.
4. Er komt een minimumloon. Werkgevers mogen niet minder betalen.
5. Arbeiders mogen nu maximaal tien uur per dag werken. Dat wordt twaalf uur.
6. Er komt algemeen kiesrecht.
Slide 11 - Question de remorquage
Socialist vs liberaal
socialist
liberaal
Iedereen moet kunnen doen wat hij wil.
Niet iedereen kan doen wat hij wil, want armen hebben minder mogelijkheden.
De overheid moet zorgen dat arme mensen een een beter leven krijgen.
Politiek is een zaak voor hoog opgeleiden.
Slide 12 - Question de remorquage
Zet de juiste woorden in de tekst over liberalen, socialisten, katholieken en protestanten. Doe de overgebleven woorden in de prullenbak.
Liberalen geloven in en . Dus de overheid moet zich niet bemoeien met de economie en het leven van mensen. Aanhangers van het liberalisme zijn
Socialisten geloven in . Zij komen op voor de arbeiders en willen beteren en .
Katholieken en Protestanten zijn allebei van het geloof. Zij startten ook . Zij hebben aanhanger onder en
burgers.
vrijheid
zelfverantwoordelijkheid
rijke burgers
gelijkheid
woon-
werkomstandigheden
Christelijk
politieke partijen
rijke
arme
stemrecht
arbeiders
Slide 13 - Question de remorquage
Leg uit waarom het voor de katholieke partij soms lastig was om wetten te steunen. (bijvoorbeeld de wet op minimumloon)
Slide 14 - Question ouverte
Lees: 'Wie was Aletta Jacobs?' Feministen zijn ....
A
Mannen die opkomen voor hun rechten
B
Mensen die opkomen voor hun rechten
C
Mensen die opkomen voor rechten van mannen
D
Mensen die opkomen voor rechten van vrouwen
Slide 15 - Quiz
Alletta Jacobs zette zich in voor rijke en arme vrouwen. Over wie gaan de vier uitspraken? Zet de uitspraak is het juiste vak.
arm
rijk
'Twee keer per week houd ik een gratis spreekuur.'
'Vrouwen mogen ook studeren als ze dat willen.'
'Veel vrouwen worden verplicht thuis te blijven en zich te vervelen. Dit is niet goed. Vrouwen mogen werken, als ze dat willen, net als mannen.'
'Sommige vrouwen kunnen geen eten kopen voor al hun kinderen. Om niet nog meer kinderen te krijgen, zijn voorbehoedsmiddelen nodig. Ik geef die aan vrouwen als ze erom vragen.'
Slide 16 - Question de remorquage
Hieronder staan 2 spotprenten. Zet boven de spotprent de juiste titel
en onder de spotprent bij welke groep deze past.
'Eerlijk zullen we alles delen'
'Ieder voor zich'
liberalen
socialisten
Slide 17 - Question de remorquage
De spotprenten van de vorige vraag zijn gemaakt door dezelfde tekenaar. Zou hij een liberaal of socialist zijn? Leg je antwoord uit.
Slide 18 - Question ouverte
Leervragen
Beantwoord de leervragen op je in schrift.
Ik kan uitleggen wat arbeiders zijn.
Ik kan uitleggen waarom de arbeiders onder zulke slechte omstandigheden moesten werken en wonen.
Ik kan uitleggen waarom vakbonden zijn ontstaan en wat zij voor de arbeiders konden betekenen.
Ik kan uitleggen wat liberalisme is en hoe het is ontstaan.
Ik kan uitleggen wat socialisme is en hoe het is ontstaan.
Ik kan uitleggen wat protestanten en katholieken zijn en waarom zij een eigen politieke partij hadden.
Ik kan uitleggen wat feminisme is en een belangrijke feministe noemen.