Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1
Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Tijdbalk
Slide 1 - Diapositive
In deze les ga je verder met het werken met een tijdbalk. Door de vorige les weet je nu welke tijden er horen bij elk tijdvak. Vandaag ga je verder met oefenen.
Slide 2 - Diapositive
We gebruiken hulpmiddelen om de tijd te ordenen welke?
A
klok en kalender
B
tijdbalk en kalender
C
tijdbalk en klok
D
tijdbalk en tijdvakken
Slide 3 - Quiz
Bij de vorige vragen heb je gezien hoe tijdbalken eruit zien.
Wat is er niet goed aan deze tijdbalk?
A
Een tijdbalk moet altijd beginnen bij het jaar 1
B
Een tijdbalk heeft altijd perioden van 100 jaar
C
Een tijdbalk heeft altijd de perioden in gelijke stukken verdeeld
D
Een tijdbalk heeft altijd als laatste jaartal, het huidige jaar
Slide 4 - Quiz
Bij de vorige vragen heb je gezien hoe tijdbalken eruit zien.
Wat is er niet goed aan deze tijdbalk?
A
Een tijdbalk moet altijd beginnen bij het jaar 1
B
Een tijdbalk heeft altijd perioden van 100 jaar
C
Een tijdbalk heeft altijd de perioden in gelijke stukken verdeeld
D
Een tijdbalk heeft altijd als laatste jaartal, het huidige jaar
Slide 5 - Quiz
➤Wat is er niet goed aan deze tijdbalk?
A
Een tijdbalk moet altijd beginnen bij het jaar 1
B
Een tijdbalk heeft altijd perioden van 100 jaar
C
Een tijdbalk heeft altijd de perioden in gelijke stukken verdeeld
D
Een tijdbalk heeft altijd als laatste jaartal, het huidige jaar
Slide 6 - Quiz
Hoe noemen we een periode uit de geschiedenis?
A
eeuw
B
tijdbalk
C
tijdvak
D
stadium
Slide 7 - Quiz
Wat deugt er niet aan deze tijdbalk?
A
de tijdvakicoontjes
B
de jaartallen
C
de schaal
D
de traditionele periodisering
Slide 8 - Quiz
Bij geschiedenis gaat het om de historie. Welk hulpmiddel wordt regelmatig gebruikt?
A
grafiek
B
tijdbalk
C
landkaart
D
atlas
Slide 9 - Quiz
de middeleeuwen bestaat uit 2 tijdvakken en is daarmee de langste periode op de tijdbalk
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
In plaats van woorden gebruikt men ook wel ........... op een tijdbalk.
A
een plaatje
B
een pictogram
C
een filmpje
D
toneelspel
Slide 11 - Quiz
Stukjes tijd zijn...
A
eeuw, seconde, minuut, kwartier
B
tijdbalk, toen, ooit, kilometer
C
agenda, kalender, afspraak
D
horloge, klok, stopwatch
Slide 12 - Quiz
Wat betekent een historische indeling?
A
De geschiedenis wordt in tijdvakken verdeeld
B
Een tijdbalk bij geschiedenis
C
Belangrijke figuren worden in groepen verdeeld
D
Een historische indeling bestaat niet
Slide 13 - Quiz
Welke jaartelling gebruiken we bij geschiedenis?
A
Europese jaartelling
B
Chinese jaartelling
C
christelijke jaartelling
D
Eerste jaartelling
Slide 14 - Quiz
Wat betekent het begrip christelijke jaartelling?
A
Jaartelling die begint als het christendom begint
B
Jaartelling vanaf de geboorde van Jezus
Slide 15 - Quiz
Moslims hebben een andere jaartelling
A
Ja
B
Nee
Slide 16 - Quiz
Welke opmerking over onze jaartelling is juist?
De jaartelling die we gebruiken ...
A
begint aan het einde van de prehistorie.
B
begint met de geboorte van Jezus Christus.
C
heet de katholieke jaartelling.
D
is de enige jaartelling die er is.
Slide 17 - Quiz
De islamitische jaartelling begint in
A
680
B
0
C
622
D
600
Slide 18 - Quiz
Welk jaartal was eerst volgens de christelijke jaartelling?
A
1000
B
1
C
20.000 v. Chr.
D
2018
Slide 19 - Quiz
Joden en Islamieten gebruiken ook de christelijke jaartelling.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quiz
Hoe noemen we iets speciaals waaraan je een tijdvak herkent?
A
Periode
B
Jaartelling
C
Kenmerkend aspect
D
Begrip
Slide 21 - Quiz
De islamitische jaartelling begint met de geboorte van Mohammed
A
ja
B
nee
C
dat is in elk land anders
Slide 22 - Quiz
Kies het juiste antwoord. De prehistorie is:
A
de periode voor het begin van onze jaartelling.
B
de periode voor er mensen leefden.
C
de periode voor de uitvinding van het schrift.
D
de periode na de uitvinding van het schrift.
Slide 23 - Quiz
In Nederland kwam kort voor het begin van onze jaartelling een einde aan de prehistorie door?
A
de verovering door de Romeinen van een deel van Nederland
B
de stichting van Romeinse nederzettingen in Nederland
C
de introductie van het schrift in Nederland door de Romeinen
D
de opbloei van de handel tussen Nederland en het Romeinse rijk
Slide 24 - Quiz
Dit is een:
A
Historicus
B
Archeoloog
Slide 25 - Quiz
Een Archeoloog bestudeert ongeschreven bronnen
A
Goed
B
Fout
Slide 26 - Quiz
Wat doet een archeoloog?
A
Een archeoloog bestudeert de geschreven bronnen uit een periode.
B
Een archeoloog probeert aan de hand van overblijfselen het verleden in beeld te brengen.
Slide 27 - Quiz
Hoe noem je mensen die spullen uit het verleden opgraven?
A
Paleontoloog
B
Historicus
C
Archeoloog
D
Entymoloog
Slide 28 - Quiz
Een archeoloog is iemand die geschreven bronnen onderzoekt
A
Fout
B
Goed
Slide 29 - Quiz
Wat voor werk doet een archeoloog?
A
Bestudeerd geschreven bronnen.
B
Doet opgravingen en reconstrueert.
C
Bestudeerd botten.
D
Bestudeerd dieren.
Slide 30 - Quiz
Wat voor een soort bronnen hebben we uit de prehistorie?
A
Publieke bronnen
B
Geluidsbronnen
C
Geschreven bronnen
D
Ongeschreven bronnen
Slide 31 - Quiz
Wat voor een soort bronnen hebben we uit de prehistorie?