Vragende en ontkennende zinnen

vragende zinnen
In het Engels worden zinnen vragend gemaakt door er een woordje bij te halen: Do voor I, You, We, They
                                            Does voor He, She, It
Do of does komt vooraan de zin te staan
bv You like dogs. => Do you like dogs?
LET OP
       She reads a lot. => Does she read a lot?
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

vragende zinnen
In het Engels worden zinnen vragend gemaakt door er een woordje bij te halen: Do voor I, You, We, They
                                            Does voor He, She, It
Do of does komt vooraan de zin te staan
bv You like dogs. => Do you like dogs?
LET OP
       She reads a lot. => Does she read a lot?

Slide 1 - Diapositive

Ontkennende zinnen (not)
In het Engels worden zinnen ontkennend gemaakt door do not (don't) of does not (doesn't) voor het werkwoord te plaatsen.
ook hier de regel: do not voor I, You, We, They
                                     does not voor He, She, It
bv You like dogs. => You do not (don't) like dogs.
LET OP
She reads a lot => She does not (doesnt) read a lot.

Slide 2 - Diapositive

Exercise
Do the exercises on the worksheet.

Slide 3 - Diapositive

welke vraag is goed?
A
Hates Jimmy cheese?
B
do Jimmy hate cheese?
C
does Jimmy hate cheese?
D
does Jimmy hates cheese?

Slide 4 - Quiz

welke vraag is goed?
A
do they like swimming?
B
does they like swimming?
C
like they swimming?
D
do they likes swimming?

Slide 5 - Quiz

Make questions
We have a nice car.

Slide 6 - Question ouverte

Jane works in a supermarket.

Slide 7 - Question ouverte

I do my homework in the evenings.

Slide 8 - Question ouverte

welke ontkennende zin is goed?
A
She plays not tennis.
B
she doesn't play tennis.
C
she don't play tennis.
D
she doesn't plays tennis.

Slide 9 - Quiz

welke ontkennende zin is goed?
A
I live not in Amsterdam.
B
I doesn't live in Amsterdam.
C
I don't live in Amsterdam.
D
I don't lives in Amsterdam.

Slide 10 - Quiz

They like swimming.

Slide 11 - Question ouverte

Their dog barks a lot.

Slide 12 - Question ouverte

Schrijf de hele vraag goed op (vergeet het vraagteken niet):
she / play / football / ?

Slide 13 - Question ouverte

Schrijf de hele vraag goed op (vergeet het vraagteken niet):
you / go / home / every weekend ?

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf de hele vraag goed op (vergeet het vraagteken niet):
my brother / like / you / ?

Slide 15 - Question ouverte

Schrijf de hele vraag goed op (vergeet het vraagteken niet):
Patty / eat / pizza / every day / ?

Slide 16 - Question ouverte

Negations (ontkenningen):
Jacky .... here
A
don't live
B
doesn't live

Slide 17 - Quiz

Negations (ontkenningen):
You .... him
A
don't know
B
doesn't know

Slide 18 - Quiz

Negations (ontkenningen):
It .... nice
A
don't look
B
doesn't look

Slide 19 - Quiz

Negations (ontkenningen):
My parents .... me with my homework
A
don't help
B
doesn't help

Slide 20 - Quiz

Negations (ontkenningen):
I .... tennis
A
don't play
B
doesn't play

Slide 21 - Quiz

Schrijf de hele ontkennende zin goed op:
my brother / not like / football

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf de hele ontkennende zin goed op:
I / not go / to the cinema / very often

Slide 23 - Question ouverte

Schrijf de hele ontkennende zin goed op:
she / not play / outside

Slide 24 - Question ouverte

Slide 25 - Lien

Slide 26 - Lien

Slide 27 - Lien