Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Welkom bij Nederlands!
Slide 1 - Diapositive
In deze les:
Start van de les
Terugblik: zins- en alineaverbanden
Uitleg: zins- en alineaverbanden
Zelfstandig maken:
4.4 Zins- en alineaverbanden B. Deel 1: Zins- en alineaverbanden
C. Deel 2: Keuzetekst 'Tv-makers nemen afscheid van televisie'
Bespreken: een aantal opdrachten van 4.4 C
Terugkijken
Doelen van deze les:
1. Je kunt aan het einde van de les uitleggen hoe zins- en alineaverbanden kunt herkennen;
2. Je kunt aan het einde van de les de signaalwoorden bij de verbanden reden, tegenstelling en voorbeeld herkennen.
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Vidéo
Hoofdstuk 4: Zakelijk lezen
Slide 8 - Diapositive
4.4 Zin- en alineaverbanden
Slide 9 - Diapositive
Zin- en alineaverbanden
Zinnen staan niet zomaar naast elkaar. Ze hebben iets met elkaar te maken. Signaalwoorden geven zinsverbanden en alineaverbanden aan. Ze maken van een zin en een tekst één geheel. Hoe meer signaalwoorden je kent, des te beter je teksten zult begrijpen.
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Vidéo
Maak zelfstandig:
4.4 Zins- en alineaverbanden
B. Deel 1: Zins- en alineaverbanden
C. Deel 2: Keuzetekst 'Tv-makers nemen afscheid van televisie'
Slide 15 - Diapositive
woensdag 27 januari
Oefentoets 4.1 t/m 4.3 - niet voor een cijfer dat meetelt, wel om te kijken wat je al kan.
Wat komt er in de toets voor?
tekstdoelen
functies van de inleiding
verwijswoorden
Slide 16 - Diapositive
4.3 Verwijswoorden
Slide 17 - Diapositive
voorbeelden van verwijswoorden
Slide 18 - Diapositive
voorbeelden van verwijswoorden
Slide 19 - Diapositive
Verwijswoorden opgesplitst
Meestal is een verwijswoord één woord, bijvoorbeeld hier, daar, hij of dit. Maar soms zijn het samengestelde woorden die uit elkaar staan.
Voorbeelden hiervan zijn: daar...mee, hier...over en er...in: