werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1,2

Oefenen met

Leerdoelen

• Je bent begonnen in een nieuw boek
• Je kunt de persoonsvorm, het voltooid deelwoord en de infinitief correct spellen (herhaling van vorig jaar)
• Je kunt de gebiedende wijs correct spellen (vorige les geleerd)
• Je kunt Engelse werkwoorden correct spelling in het Nederlands (nieuw!)

Lees lekker in je boek

10 minuten

Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-kofschip

1. waar
2. niet waar

Voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 't ex-kofschip

1. waar
2. niet waar

Casper (branden) zijn vingers gisteren.

1. brande
2. brandde
3. brandden
4. branden

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.

1. rookte
2. rookten
3. rookde
4. rookden

Daarvoor zijn ze flink (straffen).

1. gestraft
2. gestrafd
3. gestrafft
4. gestraffd

Maak een goede zin van minstens 4 woorden met het woord 'gebeurt'

Maak een goede zin van minstens 4 woorden met het woord 'verteld'

Wat ... (gebeuren) is, is ... (gebeuren).

1. gebeurt, gebeurd
2. gebeurd, gebeurt
3. gebeurt, gebeurt
4. gebeurd, gebeurd

Maar iedereen heeft weleens (falen).

1. gefaald
2. gefaalt
3. gefalen
4. gevaald

(vinden) je deze les ook zo leuk?

1. Vin
2. Vint
3. Vindt
4. Vind

Meneer Jansen (vinden) het hopelijk wel wat.

1. vind
2. vint
3. vindt
4. vin

De gebiedende wijs spel je net als de ik-vorm van een persoonsvorm

1. Waar
2. Niet waar

Geef die fiets hier!

1. Goed
2. Fout

Wordt eens wakker!

1. Goed
2. Fout

Beantwoord de brief vandaag nog!

1. Goed
2. Fout

Nakijken huiswerk

Spelling Engelse werkwoorden

Noem een Engels werkwoord dat in het Nederlands wordt gebruikt

Regels Engelse werkwoorden

De spelling van Engelse werkwoorden in het Nederlands, volgt de Nederlandse regels. 

Dus:

Ik tag mijn vriend

Mijn vriend tagt mij

Mijn vriend tagde mij

Mijn vriend heeft mij getagd

Ook Marle en Noa hebben (beloven),

1. belooft
2. beloovt
3. beloofd
4. beloovd

hun vingers niet meer te (branden).

1. brandden
2. brandde
3. brande
4. branden

Werkwoorden die uit het Engels zijn overgenomen worden anders vervoegd dan werkwoorden die oorspronkelijk Nederlands zijn.

1. juist
2. onjuist

Mijn moeder heeft alle familieleden op de foto ... (taggen).

1. getagd
2. getaggd
3. getagged
4. getagt

Toen het bezoek weg was ... (crashen) Pim op de bank.

1. chrashete
2. chraste
3. chrashte
4. chrashtte

Gisteren heb ik het document al ... (downloaden)

1. down geload
2. gedownload
3. gedownloat
4. gedownloadt

Opdracht

Open Nieuw Nederlands

Vul het schema in op p. 262

Je hebt 10 minuten de tijd

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Als Bas nu eens een beetje (opschuiven),

1. opschuift
2. opschuifd
3. opschuivt
4. opschuivd

dan kan Veerle haar spullen beter (verspreiden).

1. verspreide
2. verspreiden
3. verspreidde
4. verspreidden

Met het geld dat hij heeft ... (verdienen), ... (betalen) Freek zijn sportabonnement.

1. verdiend, betaalt
2. verdient, betaalt
3. verdiend, betaald
4. verdient, betaaldt

Heeft iedereen zijn naam op Julius' schoenen (vermelden)?

1. vermeld
2. vermelt
3. vermeldt
4. vermold

Mevrouw Peters (zetten) die van haar er gisteren nog op.

1. zet
2. zetten
3. zette
4. zat

Nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt
4. gebeuren

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren).

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt
4. gebeuren

Opdracht

Werk nu verder aan opdracht 2 t/m 5 op p. 263

Ben je klaar? Maak ook opdracht 6 en 7

Je hebt de tijd tot 10.50u

De foto's die Sam van het feest gemaakt had, ... (sharen) hij via social media met zijn vrienden.

1. sharede
2. sharde
3. sharete
4. sharedte

Het ... (bevreemden) me niet dat Boy nu alweer in moeilijkheden ... (verkeren).

1. bevreemd, verkeert
2. bevreemt, verkeert
3. bevreemdt, verkeerd
4. bevreemdt, verkeert

Ik heb Vincent eerlijk ... (vertellen), wat dit nieuws voor hem ... (betekenen).

1. vertelt, betekent
2. verteld, betekent
3. vertelt, betekend
4. verteld, betekend

Dan (beloven) dat veel voor de toets

1. beloovt
2. beloovd
3. beloofd
4. belooft

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren).

1. geleerd
2. geleert
3. geleerdt
4. geleren

Waarover wil je in de les van volgende week graag uitleg, of wat wil je nog oefenen?