Examentraining 2 multiple-guess-right

Meerkeuzevragen
- Let hierbij wat de schrijver zegt in de tekst. Meestal gaat het over een specifiek onderwerp, bijvoorbeeld: ‘Wat zegt de schrijver over …?’ en ‘Wat wordt er duidelijk gemaakt in alinea …?’.
- Ook wordt er vaak gevraagd naar de toon van de schrijver. Dit is veel gevoelsmatig, maar woorden kunnen ook wijzen op een kritische toon of een sarcastische toon.
- Zorg dat je alle woorden uit de vraag en antwoordmogelijkheden snapt.
- Maak onderscheid tussen positieve (+), negatieve (-) en neutrale (+-) antwoorden.
- Bekijk de overgebleven antwoorden nauwkeurig en bekijk of ze overeenkomen met de (toon van de) tekst.
- Ga op zoek naar het verschil tussen twee op elkaar lijkende antwoordmogelijkheden.
- Als je het niet weet: Geef het antwoord dat het meest overeenkomt met de inhoud, toon of hoofdgedachte van de tekst.
- Lees ook de zinnen voor en na de passage waarover de tekst gaat.

- Let hierbij wat de schrijver zegt in de tekst. Meestal gaat het over een specifiek onderwerp, bijvoorbeeld: ‘Wat zegt de schrijver over …?’ en ‘Wat wordt er duidelijk gemaakt in alinea …?’.
- Ook wordt er vaak gevraagd naar de toon van de schrijver. Dit is veel gevoelsmatig, maar woorden kunnen ook wijzen op een kritische toon of een sarcastische toon.
- Zorg dat je alle woorden uit de vraag en antwoordmogelijkheden snapt.
- Maak onderscheid tussen positieve (+), negatieve (-) en neutrale (+-) antwoorden.
- Bekijk de overgebleven antwoorden nauwkeurig en bekijk of ze overeenkomen met de (toon van de) tekst.
- Ga op zoek naar het verschil tussen twee op elkaar lijkende antwoordmogelijkheden.
- Als je het niet weet: Geef het antwoord dat het meest overeenkomt met de inhoud, toon of hoofdgedachte van de tekst.
- Lees ook de zinnen voor en na de passage waarover de tekst gaat.

Meerkeuzevragen
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Meerkeuzevragen
- Let hierbij wat de schrijver zegt in de tekst. Meestal gaat het over een specifiek onderwerp, bijvoorbeeld: ‘Wat zegt de schrijver over …?’ en ‘Wat wordt er duidelijk gemaakt in alinea …?’.
- Ook wordt er vaak gevraagd naar de toon van de schrijver. Dit is veel gevoelsmatig, maar woorden kunnen ook wijzen op een kritische toon of een sarcastische toon.
- Zorg dat je alle woorden uit de vraag en antwoordmogelijkheden snapt.
- Maak onderscheid tussen positieve (+), negatieve (-) en neutrale (+-) antwoorden.
- Bekijk de overgebleven antwoorden nauwkeurig en bekijk of ze overeenkomen met de (toon van de) tekst.
- Ga op zoek naar het verschil tussen twee op elkaar lijkende antwoordmogelijkheden.
- Als je het niet weet: Geef het antwoord dat het meest overeenkomt met de inhoud, toon of hoofdgedachte van de tekst.
- Lees ook de zinnen voor en na de passage waarover de tekst gaat.

- Let hierbij wat de schrijver zegt in de tekst. Meestal gaat het over een specifiek onderwerp, bijvoorbeeld: ‘Wat zegt de schrijver over …?’ en ‘Wat wordt er duidelijk gemaakt in alinea …?’.
- Ook wordt er vaak gevraagd naar de toon van de schrijver. Dit is veel gevoelsmatig, maar woorden kunnen ook wijzen op een kritische toon of een sarcastische toon.
- Zorg dat je alle woorden uit de vraag en antwoordmogelijkheden snapt.
- Maak onderscheid tussen positieve (+), negatieve (-) en neutrale (+-) antwoorden.
- Bekijk de overgebleven antwoorden nauwkeurig en bekijk of ze overeenkomen met de (toon van de) tekst.
- Ga op zoek naar het verschil tussen twee op elkaar lijkende antwoordmogelijkheden.
- Als je het niet weet: Geef het antwoord dat het meest overeenkomt met de inhoud, toon of hoofdgedachte van de tekst.
- Lees ook de zinnen voor en na de passage waarover de tekst gaat.

Meerkeuzevragen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

3
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

4
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

5
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

6
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

7
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

8
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

9
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Geef de juiste volgorde

Slide 27 - Question ouverte

Slide 28 - Diapositive