Cette leçon contient 33 diapositives, avec diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
H4 Thuis in je huis
Samenvatting
Slide 1 - Diapositive
Er zijn verschillende soorten huishoudens
- lat-relatie (living apart together)
- alleenstaand (single)
- gehuwd samenwonen
- ongehuwd samenwonen
- 2 vrienden of zussen/broers
- gezin
- eenoudergezin
- samengesteld gezin
- grootfamilie
- woongroep
Slide 2 - Diapositive
SAMENLEVING
VROEGER
Waren veel gezinnen hetzelfde
* werkende vader
* huishouden voor moeder
* meer kinderen per huishouden
* opa en oma woonden vaak bij eigen kinderen in
NU
* meer vrouwen werken (wel nog in deeltijd)
* mannen meer bezig in huishouden
* minder kinderen (kleinere gezinnen)
* meer eenoudergezinnen
* meer alleenstaanden
* oudere mensen wonen vaker alleen
Slide 3 - Diapositive
Oudere mensen hebben wel eens hulp nodig
Soms van kinderen of kleinkinderen (mantelzorg)
Soms van de thuiszorg
Thuiszorg = hulp aan huis
(schoonmaken, verzorgende taken)
Aanleunwoningen: huizen vlak bij verzorgingshuis, ouderen kunnen er met hulp op afstand zelfstandig blijven wonen
Slide 4 - Diapositive
EMANCIPATIE
Bij emancipatie krijgen verschillende groepen mensen dezelfde rechten
Vrouwenemancipatie (gelijke rechten als de man)
- vrouwen mogen nu studeren, in militaire dienst, stemmen
gelijke rechten
Slide 5 - Diapositive
Rolgedrag
Mannen en vrouwen doen precies wat er van ze verwacht wordt.
* zorgzame moeder * stoere kerel
Zorgtaken
Alles waarvoor gezorgd moet worden in het huishouden
* Koken * Afwassen * Stofzuigen
Slide 6 - Diapositive
Handig huishouden:
je denkt na over de beste manier om de zorgtaken te doen
Je kunt daarbij rekening houden met:
– de planning van het werk
– de hygiëne
Verzorgen van je kamer
- Opruimen: alle spullen op hun plek leggen
– Schoonmaken: weghalen van stof en (onzichtbaar) vuil.
Redenen om je kamer op te ruimen.
– Je kunt alles sneller vinden
– Veel mensen vinden het gezelliger
Reden om je kamer schoon te houden.
– Het is hygiënischer. Je hebt een kleinere kans op ziekten
– Voorbeeld van een ziekte: allergisch zijn voor huisstofmijt
Slide 7 - Diapositive
Tips voor het schoonmaken van je kamer.
– Zet het raam open.
– Werk van hoog naar laag.
– Werk eerst met een droge doek en daarna met een natte doek.
Slide 8 - Diapositive
EIGENSCHAPPEN VAN WOL
- warm
- neemt geen vocht op
- brandt niet zo snel
- krimpt als je het te heet wast
Slide 9 - Diapositive
EIGENSCHAPPEN VAN KATOEN
- neemt veel vocht op
- is luchtig in dragen
- kan heet gewassen worden
- zacht en soepel
- brandt snel
Slide 10 - Diapositive
SYNTHETISCHE VEZELS
- neemt geen vocht op
- houdt je bijna niet warm
- kreukt niet
- kan niet tegen hete temperaturen
- als nylon brandt, smelt het
Slide 11 - Diapositive
KLEDING WASSEN
Je moet regelmatig je kleding wassen.
- kleding wordt vuil
- vuile kleding stinkt
Slide 12 - Diapositive
SOORTEN WAS & WASMIDDELEN
WAS
1. WITTE WAS (alleen witte kledingstukken)
2. BONTE WAS (alleen gekleurde kledingstukken)
3. FIJNE WAS (kledingstukken die kwetsbaar zijn)
WASMIDDELEN
1. WITWASMIDDELEN (voor witte en lichtgekleurde was)
2. BONTWASMIDDELEN (voor gekleurde was)
3. TOTAALWASMIDDELEN (voor elke was)
4. FIJNWASMIDDELEN (voor wol en andere fijne stoffen en HANDWAS)
Slide 13 - Diapositive
ETIKETTEN
van welke stof is het gemaakt
hoe moet je de kleding wassen (onderhouden)
of beide op 1 etiket
Slide 14 - Diapositive
WASSYMBOLEN
Slide 15 - Diapositive
BS 4 Veiligheid thuis
Ongelukken in huis komen door:
- onveilig gedrag
- onveilige omgeving
- onveilig materiaal
Slide 16 - Diapositive
Veiligheid apparatuur
- Veilige apparatuur herken je aan de CE-markering
- Lees de gebruiksaanwijzing
- Volg de veiligheidsvoorschriften op
Slide 17 - Diapositive
Veilig met elektriciteit en gas
Elektriciteit kan gevaarlijke schokken geven en brand veroorzaken
Gas kan een ontploffing of brand veroorzaken
Slide 18 - Diapositive
Gevaarlijke schoonmaakmiddelen
- Er moet een GEVAARSYMBOOL op staan
Slide 19 - Diapositive
Milieu
Het milieu is de omgeving waar mensen, dieren en planten leven.
Als je milieu bewust bent, dan houdt je rekening met het milieu.
Slide 20 - Diapositive
Invloeden op het milieu
Onttrekken en toevoegen van stoffen
Vervuiling en uitputting van het milieu
Aantasting van het milieu
Slide 21 - Diapositive
Duurzaam kiezen
Milieubewust/duurzaam betekent dat je geen dingen doet die slecht zijn voor het milieu.
Op welke manier ben jij bewust met het milieu bezig?
Slide 22 - Diapositive
Rekening houden met de was
- Als je de was doet, doe de trommel dan vol. Draai geen halve wasjes.
- Was op de juist temperatuur.
- Gebruik niet teveel wasmiddel.
- Gebruik navulverpakkingen.
- Hang de was op aan de waslijn.
- Heb je maar een klein wasje? Doe een handwas!
Slide 23 - Diapositive
Keurmerken
Een milieukeurmerk op een kledingstuk betekent dat het kledingstuk op een milieuvriendelijke manier is gemaakt.
In het boek worden EKO, Milieukeur en EU Ecolabel genoemd, deze zijn al wat ouder. De nieuwere staan hier boven.
Slide 24 - Diapositive
Uitgaven
Wanneer je iets in de winkel of online koopt ben je een consument.
De dingen die je koopt zijn producten.
Slide 25 - Diapositive
Uitgaves
Wanneer je winkelt is het geld wat je uitgeeft een uitgave.
Persoonlijke uitgaven zijn voor één persoon, als je iets voor het gezin koopt zijn het gezinsuitgaven.
Slide 26 - Diapositive
Consument
Een consument is iemand die een product koopt. Kopen betekent dat je geld uitgeeft.
Bij een aankoop:
> Koper: plicht om te betalen.
> Verkoper: plicht om te leveren.
Slide 27 - Diapositive
Ondeugdelijk
Iets wat niet te gebruiken is.
> Repareren
> Omruilen wanneer dat aangegeven is op de bon en binnen de ruiltermijn (binnen hoeveel dagen je mag ruilen)
> Geld terug
Slide 28 - Diapositive
Garantie
Garantiebewijs: Bonnetje/factuur
Garantietermijn: tijd waarin de garantie geldt.
De consument moet kunnen bewijzen dat je het hebt gekocht. Je moet er wel goed voor zorgen. Dus lees de handleiding!
Slide 29 - Diapositive
Consumentenbond
> Prijzen vergelijken
> Kwaliteit en reviews
> Beste koop
Slide 30 - Diapositive
Impulsaankoop
Als je iets koopt wat je niet van plan was, noem je dit een impuls aankoop. Je hebt er niet van te voren over nagedacht.
Denk aan: snoep bij de kassa leggen.
Slide 31 - Diapositive
Budget
Je budget is het geld wat je kunt uitgeven.
Als je een budgetoverschrijding hebt, geef je teveel uit.
Als je een budgetoverschot hebt, ben je aan het sparen.
Bezuinigen: minder geld uitgeven, dus goedkopere dingen kopen of minder dingen kopen.
Slide 32 - Diapositive
Abonnementen en afbetaling
Je kunt een abonnement hebben op een tijdschrift, een club, een maaltijdbox of voor je telefoon.
Vaak zijn deze producten duur, maar doordat je het per maand betaald merk je dat minder. Eigenlijk leen je geld, en dat kost geld. Als je geld leent heb je schulden, vaak moet je daarover ook rente betalen. Je betaalt dan meer dan je hebt geleend.