Futur (17 avril)

Le futur simple
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Le futur simple

Slide 1 - Diapositive

Zinnen maken + interview vragen
                    
Programme d' aujourdhui:

1.  herhaling futur proche
2. herhaling futur  simple                                                
3. travaillez sur le futur             
                                                         

 

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel
Aan het eind van deze les kun je de futur simple toepassen 

Slide 3 - Diapositive

Futur simple

De futur simple is de toekomende tijd.


Je gebruikt de futur simple om uit te drukken dat dingen zullen gebeuren.

In het Nederlands vertaal je de futur simple met een vorm van het hulpww 'zullen'+ infinitief

Slide 4 - Diapositive

Futur proche
Wat is de futur proche? 
Een tijd waarmee je aangeeft dat er iets binnenkort gaat gebeuren.
Voor het maken van de futur proche heb je het werkwoord 'aller' = gaan nodig. 



Slide 5 - Diapositive

Le futur proche

Slide 6 - Diapositive

futur proche

Slide 7 - Diapositive

De futur proche betekent de nabije toekomst in het Nederlands.
Hoe maak je de 'futur proche'?
A
een vorm van gaan (aller) + hele werkwoord
B
Hele werkwoord + uitgangen (ai,as,a,ons,ez,ont)

Slide 8 - Quiz

De futur proche is de..
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
nabije toekomende tijd
D
voltooid tegenwoordige tijd

Slide 9 - Quiz

Wat is een futur proche?
A
Je donnerai
B
Je donnerais
C
Je vais donner
D
J’ai donné

Slide 10 - Quiz

Wat is een futur proche?
A
Nous chantons
B
Nous chanterions
C
Nous avons chanter
D
Nous allons chanter

Slide 11 - Quiz

Le futur simple

Slide 12 - Diapositive

Futur simple - tokomende tijd
- beschrijft een gebeurtenis in de toekomst
- in NL gebruik je hulpwerkwoord ZULLEN maar er is geen
  werkwoord zullen in het Frans
- voor regelmatige vorm is: HELE WERKWOORD + UITGANG

Slide 13 - Diapositive

Futur simple
Hele ww
Uitgang
Futur simple
Je
manger
-ai
Je mangerai
Tu
manger
-as
Tu mangeras
Il / Elle / On
manger
-a
Il mangera
Nous
manger
-ons 
Nous mangerons
Vous
manger
-ez
Vous mangerez
Ils / Elles
manger
-ont
Ils mangeront

Slide 14 - Diapositive

Hoe maak je de futur simple?
A
stam + uitgangen -ais - ais etc.
B
infinitif + uitgangen -ais -ais etc
C
stam + uitgangen -ai -as etc.
D
infinitif + uitgangen -ai -as etc.

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de uitgangen van de futur simple?
A
ais/ais/ait/ions/iez/ aient
B
ai/as/a/ons/ez/ont
C
ai/as/a/ions/iez/aient
D
ais/ais/ait/ons/ez/ont

Slide 16 - Quiz

Le futur simple
Onregelmatige werkwoorden hebben een onregelmatige futur simple. De stam van de futur simple moet je dus uit je hoofd leren.

Slide 17 - Diapositive

Onregelmatige ww.
être
je serai, tu seras .... 
avoir
j'aurai, tu auras ...., ils auront, ...
faire
je ferai, tu feras, ..., nous ferons, ..... 
aller
j'irai, tu iras, Il ira, .... vous irez, ..... 
pouvoir
je pourrai, ...
vouloir
je voudrai, tu voudras, .... 
venir
je viendrai, tu viendras, ....
devoir
je devrai, .... nous devrons, vous devrez, .... ils devront, .... 

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Welke zin staat in de futur simple?
A
Tu seras à la maison
B
Tu serais à la maison
C
Tu es à la maison
D
Tu a été à la maison

Slide 20 - Quiz

futur simple:
hij zal zijn
A
il sera
B
il aura
C
il ira
D
il voudra

Slide 21 - Quiz

Futur simple:
ik zal kunnen
A
Je voudrai
B
j'irai
C
je pourrai
D
je ferai

Slide 22 - Quiz

Ik zal spreken
Hij zal eten
On partira
Jullie zullen uitgaan
Zij zullen vinden
Je parlerai
Il mangera
Wij zullen vertrekken
Vous sortirez
Ils trouveront

Slide 23 - Question de remorquage

Zet het werkwoord in de futur simple
vous (choisir)
Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord

Slide 24 - Question ouverte


Zet het werkwoord in de futur simple
tu (perdre)
Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord

Slide 25 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de futur simple
tu (faire)
Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord.

Slide 26 - Question ouverte


Zet het werkwoord in de futur simple
elle (manger)
Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord

Slide 27 - Question ouverte

Zet het werkwoord in de futur simple
nous (avoir)
Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord

Slide 28 - Question ouverte