Hoofdstuk 6 Licht klas 2 Twickel College-RD 1014

Hoofdstuk 6 Licht 
Twickel College
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 6 Licht 
Twickel College

Slide 1 - Diapositive

Welke lichtbronnen ken je?

Slide 2 - Question ouverte

Leerdoelen
6.1.1 Je kunt voorbeelden noemen van natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen.
6.1.2 Je kunt schematisch lichtstralen tekenen.
6.1.3 Je kunt uitleggen hoe je voorwerpen om je heen kunt zien die zelf geen licht geven.
6.1.4 Je kunt de schaduw van een voorwerp tekenen.
6.1.5 Je kunt uitleggen welke schaduwbeelden ontstaan als een voorwerp verlicht wordt door één lamp of door twee lampen.

Slide 3 - Diapositive

Lichtbronnen
Een voorwerp dat zelf licht geeft, noem je een lichtbron. De zon en de sterren zijn natuurlijke lichtbronnen. Kaarsen, lampen en tl-buizen zijn kunstmatige lichtbronnen (afbeelding 1). Kunstmatige lichtbronnen zijn door de mens gemaakt.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Er zijn natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen. 
Selecteer de juiste lichtbron in de tweede kolom. 

planeet
ogen van een kat
bosbrand
ster
straatlantaarn
televisie
kunstmatige lichtbron
kunstmatige lichtbron
kunstmatige lichtbron
kunstmatigelichtbron
natuurlijke lichtbron
natuurlijke lichtbron

Slide 6 - Question de remorquage

Lichtstralen
Als een lamp brandt, straalt hij licht uit. Het licht beweegt alle kanten op en gaat van de lamp af. Dat kun je aangeven door lichtstralen te tekenen.

Slide 7 - Diapositive

Hoe lichtstralen bewegen

Die lichtstralen zijn recht, want licht beweegt langs rechte lijnen. Je ziet de lamp als een deel van dit licht in je ogen valt.

Hoe verder je bij de lamp vandaan gaat, des te zwakker wordt het licht. Dat zie je ook aan de lichtstralen: die bewegen steeds verder uit elkaar. 

Slide 8 - Diapositive

Voorwerpen die zelf geen licht geven

De meeste dingen om je heen geven zelf geen licht. Je kunt ze alleen zien wanneer ze verlicht worden. Het licht dat op het voorwerp valt, wordt dan in alle richtingen teruggekaatst. In de natuurkunde zeg je dan dat het licht diffuus teruggekaatst wordt. Je ziet het voorwerp als een deel van dit teruggekaatste licht in je ogen valt.

Slide 9 - Diapositive

Een voorwerp dat zelf geen licht geeft, kun je:
A
alleen zien in fel zonlicht
B
altijd zien
C
nooit zien
D
zien als er licht op valt

Slide 10 - Quiz

Is de uitspraak waar of onwaar?
Als een voorwerp licht diffuus terugkaatst, gaat het licht alle kanten op.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

De maan

De maan geeft zelf geen licht. Je kunt de maan zien doordat die het licht van de zon terugkaatst. Wanneer de verlichte kant van de maan naar je toegekeerd is, zie je een volle maan. Maar als de donkere kant van de maan naar je toegekeerd is, zie je niets.

Slide 13 - Diapositive

Schaduwbeelden maken
Als een voorwerp het licht van de lichtbron tegenhoudt, ontstaat er een schaduw. Dat is een gebied waar het licht niet rechtstreeks kan komen (afbeelding 4).

Omdat licht langs rechte lijnen beweegt, kun je op een eenvoudige manier de schaduw van een voorwerp tekenen (afbeelding 5).
1 Teken de lichtstralen die net niet door het voorwerp tegengehouden worden. Deze heten de randstralen.
2 Kleur het gebied achter het voorwerp dat tussen de twee randstralen in ligt. Dit is het gebied waar het licht niet rechtstreeks kan komen: het schaduwgebied.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Bekijk de afbeelding.
Wat is in deze afbeelding met rode pijlen getekend?
A
de buitenste lichtstralen die een lamp uitzendt
B
de eerste lichtstralen die worden tegengehouden door de auto
C
de lichtstralen die net niet worden tegengehouden door de auto
D
het gebied

Slide 17 - Quiz

Kernschaduw en halfschaduw
Als een voorwerp door één klein lampje wordt verlicht, krijg je een duidelijk schaduwbeeld. De overgang van licht naar donker is scherp. Als een voorwerp door twee lampjes wordt verlicht, ontstaan er twee schaduwbeelden (afbeelding 6).

 


Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Op de plaats waar die beelden over elkaar heen vallen, is de schaduw het donkerst. Dit noem je de kernschaduw. Het licht van de twee lampjes kan hier niet komen.
Links en rechts van de kernschaduw zie je een lichtere halfschaduw. Hier kan het licht van het ene lampje wel komen, maar dat van het andere lampje niet. In afbeelding 7 zie je hoe dit werkt.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Opdrachten maken/huiswerk
Wat: lees paragraaf 6.1 
Huiswerk: Maak paragraaf 6:1 


Slide 22 - Diapositive