Paragraaf 11.4, je lijkt op

Leerdoelen:  Je kunt uitleggen waarom je op je ouders lijkt

1. Je weet hoeveel chromosomen lichaamscellen hebben.
2. Je weet hoeveel chromosomen een eicel/zaadcel hebben
3. Je weet wat geslachtschromosomen zijn en hoe deze chromosomen bepalen of je een jongen of een meisje bent. 
4. Je kunt uitleggen waarom je op je ouders lijkt. Je begrijpt de rol van chromosomen hierbij. 
5. Je weet hoe aangeboren aandoeningen ontstaan en hoe aandoeningen tijdens de zwangerschap kunnen worden ontdekt


1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Leerdoelen:  Je kunt uitleggen waarom je op je ouders lijkt

1. Je weet hoeveel chromosomen lichaamscellen hebben.
2. Je weet hoeveel chromosomen een eicel/zaadcel hebben
3. Je weet wat geslachtschromosomen zijn en hoe deze chromosomen bepalen of je een jongen of een meisje bent. 
4. Je kunt uitleggen waarom je op je ouders lijkt. Je begrijpt de rol van chromosomen hierbij. 
5. Je weet hoe aangeboren aandoeningen ontstaan en hoe aandoeningen tijdens de zwangerschap kunnen worden ontdekt


Slide 1 - Diapositive

CELLEN ZIJN DE BOUWSTENEN VAN EEN ORGANISME
Cel, allemaal dezelfde onderdelen maar ander uiterlijk
Weefsel, cellen die op elkaar lijken en dezelfde functie hebben
Orgaan, onderdeel lichaam met specifieke functie
Orgaanstelsel, samenwerkende organen hebben 1 hoofdfunctie
Organisme, een levend wezen ( plant, dier, schimmel, bacterie )

Slide 2 - Diapositive

Hoe weet een bevruchte eicel dat hij een mens moet worden?
HOE ZIET EEN CEL ERUIT ?

Slide 3 - Diapositive

Bouwbeschrijving
CEL: 
celmembraan, cytoplasma, kern
Kern:
chromosomen, bestaan uit de stof DNA.  
Chromosoom: 
in chromosomen liggen alle
eigenschappen vast, jouw bouwbeschrijving.



Slide 4 - Diapositive

  • Gen: een stukje DNA met de informatie voor één eigenschap


  • Code voor het maken van eiwitten ligt in de volgorde waarin gekleurde treden van wenteltrap liggen

  • Heel veel verschillende eiwitten: regelen alles wat er in een cel gebeurt

Slide 5 - Diapositive

ALLE CHROMOSOMEN samen noem je het genoom
  • 46 chromosomen
  • 23 paren, 1 moeder, 1 vader

Het 23e = geslachtschromosomen
  • grote chromosoom X
  • kleine chromosoom Y
  • XX= meisje
  • XY= Jongen

Slide 6 - Diapositive

Hoe zitten eigenschappen op chromosomen?

- Op de chromosomen zitten "bandjes", genen
- 1 gen = 1 eigenschap, bijvoorbeeld oogkleur,       haarkleur, krullen, vorm neus enz...
- Ieder chromosoom heeft duizenden genen.
- Iedere cel heeft een kern, iedere kern heeft         alle chromosomen. 
- Wanneer een cel deelt worden de                   chromosomen gekopieerd. 
IEDERE CEL HEEFT DUS JOUW HELE BOUWBESCHRIJVING

Slide 7 - Diapositive

Hoe zitten de eigenschappen op de chromosomen?
  • Op chromosoom nummer 15 ligt een gen voor de kleur van je ogen (OCA2). 
  • Dit gen bevat de code voor het P-eiwit. 
  • Dit eiwit regelt de aanmaak en opslag van pigment in je ogen.
  • Veel pigment = bruin/ weinig = blauw.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Je lijkt op.........je ouders
Ieder menselijke cel heeft 46 chromosomen
23 paren, 1 van je moeder en 1 van je vader

Eicel en zaadcel hebben 23 chromosomen in de kern.
Bij bevruchting smelten de kernen samen: 
bevruchte eicel  =  46 chromosomen.
Bij elke bevruchting worden verschillende chromosomen doorgegeven...
Je lijkt op je broers/zussen maar er zijn ook verschillen

Slide 10 - Diapositive

Ontstaan jongen/meisje

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Erfelijk - niet erfelijk - aanleg
  • Genotype: De informatie op al je genen
  • Fenotype: Dat wat je ziet van een eigenschap

  • Erfelijke eigenschap: fenotype volledig bepaalt door genotype (oogkleur)
  • Niet erfelijke eigenschap: fenotype volledig bepaalt door omgeving (kleding)
  • Aanleg = eigenschappen geërfd maar je moet wel trainen om goed te worden (fenotype = genotype + omgeving), bijv. goed gitaar spelen

Slide 13 - Diapositive

Hoe ontstaan aangeboren aandoeningen?
1) Door schadelijke stoffen of ziekteverwekkers (via placenta)

2) Door een fout in het aantal chromosomen in de cellen

3) Door een fout in de structuur van één chromosoom

Slide 14 - Diapositive

Prenataal onderzoek

Slide 15 - Diapositive

Huiswerk
11.4 opdrachten 1 t/m 20 --> ook nakijken! + foto's uploaden in LU
Vragen beantwoorden in deze lesson up

Slide 16 - Diapositive

Huiswerk nakijken

Slide 17 - Diapositive

Van welke stof zijn chromosomen gemaakt ?
A
Celkern
B
DNA
C
Chromosomen vocht
D
Water

Slide 18 - Quiz

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
C
Hersencellen
D
Hypofyse cellen

Slide 19 - Quiz

Hoeveel chromosomen heeft een huidcel van een mens
A
47
B
23
C
46
D
45

Slide 20 - Quiz

Waar bevinden zich chromosomen?
A
Celmembraan
B
Celkern
C
Cytoplasma
D
Vacuole

Slide 21 - Quiz

De vader bepaalt of de baby een jongen of een meisje wordt
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Het aantal chromosomen in een lichaamscel is altijd een even getal
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Een hond heeft 78 chromosomen per celkern. Hoeveel chromosomen hebben zijn geslachtscellen ?
A
78
B
46
C
39
D
156

Slide 24 - Quiz