VMBO 3 par 7.1 wat doet de overheid

Wie betaalt het zorgpersoneel?
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wie betaalt het zorgpersoneel?

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het eind van de les weet je:
  •  waarom de overheid zorgt voor collectieve goederen.
  • het verschil tussen de collectieve en de particuliere sector.
  • waarom de overheid soms taken privatiseert.


Slide 2 - Diapositive

Collectieve goederen
Collectieve goederen = voorzieningen waar iedereen (bijna) gratis gebruik van kan maken
(zorgtaak)
Voorbeelden:
  • speelplein in de buurt
  • parken
  • fietspaden
  • politie en brandweer
  • rechtspraak
  • scholen
  • sporthallen en zwembaden

Slide 3 - Diapositive

Collectieve goederen
Waarom levert de overheid collectieve goederen en laat de overheid dat niet aan bedrijven over?
  • Voor sommige voorzieningen kun je niet iedereen apart laten betalen.
  • De overheid wil de kwaliteit ervan in eigen hand houden.
  • De overheid wil dat de voorzieningen voor iedereen betaalbaar blijven


Slide 4 - Diapositive

Collectieve sector
Collectieve sector = alle organisaties die collectieve goederen leveren samen

Deze organisaties werken niet voor winst, maar kwaliteit voor de burgers.

  • Doel politie = iedereen veilig
  • Doel school = opvoeden en voorbereiden op toekomst
  • Doel Albert Heijn = Winst


Slide 5 - Diapositive

Particuliere sector
  • Alle bedrijven die niet bij de collectieve sector horen 
  • Commerciële bedrijven proberen jou iets te verkopen
  • Doel = Winst
  • Ook wel private sector


Slide 6 - Diapositive

Taak voor de overheid of beter niet?
Sommige taken laat de overheid doen door bedrijven ipv eigen personeel
 = Uitbesteden (aanbestedingen)

Taken waar bedrijven beter in zijn 
Taken die goedkoper zijn om het door een bedrijf te laten doen
(Concurrentie verbetert product en prijs)

Voorbeelden: Straten maken, wegenbouw, bouw

Slide 7 - Diapositive

Privatiseren
  • Overheidsbedrijf wordt een apart bedrijf
  • Sommige diensten of taken wilt de overheid niet meer doen
  • De overheid verwacht dat bedrijven dit beter kunnen 
  • Omgekeerde = Nationaliseren


Slide 8 - Diapositive

Diensten en producten waar burgers (bijna) gratis gebruik van mogen maken
A
Digitale goederen
B
Collectieve goederen
C
Gebruiksgoederen
D
Algemene goederen

Slide 9 - Quiz

Waarom levert de overheid collectieve goederen en laat de overheid dat niet aan mensen zelf over?

Slide 10 - Question ouverte

Wat is geen voorbeeld van een collectief goed?
A
Bioskoop
B
gemeente zwembad
C
Speelplaats
D
Fietspad

Slide 11 - Quiz

Een bedrijf in de collectieve sector is uit op winst
A
Juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

Een overheidsorganisatie wordt een commercieel bedrijf
A
Nationalisering
B
Personalisering
C
Privatisering
D
Commercialisering

Slide 13 - Quiz

Een ander woord voor de particuliere sector is
A
Persoonlijke sector
B
Personen sector
C
Individuele sector
D
Private sector

Slide 14 - Quiz

Opdracht
Wat: Leerstof 3, 4 en 5 van paragraaf 7.1
Hoe: In de digitale methode, Schrijf altijd je berekening op.
Tijd: 20 minuten (15 min stilte) 
Resultaat: Beoordeel jezelf zoals de docent dat zou doen. 
Klaar: Vul de samenvatting van §7.1 in


timer
20:00

Slide 15 - Diapositive

Opdracht
optie 1. Maak een mind map van de overheid met daarin de begrippen van §7.1  
Waar je aan kunt denken is:
• Welke taken heeft de overheid?
• Wat doet de overheid voor de samenleving?
• Hoe is de overheid georganiseerd?
• Wie zijn de belangrijkste personen binnen de overheid?
• Wat is hun functie?
• Hoe werken zij samen?

Optie 2. Maak de rekenparagraaf van H7

Optie 3. Maak de examentrainer

timer
10:00

Slide 16 - Diapositive

Vraag 
  • Waar gaat het komende hoofdstuk over? Raad het woord hieronder.
  • De _ _ _ _ _ _ _ _

Slide 17 - Diapositive

Paragraaf 7.1
wat doet de overheid

Slide 18 - Diapositive

Vraag van vandaag
  1. Kan je een voorbeeld geven van een boete die je kunt krijgen in ons land?
  2. Waarom heeft de overheid besloten je voor bepaalde overtredingen een boete moet krijgen? Geef 3 redenen.

Slide 19 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het eind van de les:
• Weet je wat de overheid doet om ons gedrag te beïnvloeden
• Ken je de verschillen tussen de 4 overheden in ons land

Slide 20 - Diapositive

De overheid
De overheid bepaalt wat er gebeurt in het land (of een gebied)

Want de overheid heeft een Zorgtaak 
= verplichting om te zorgen haar voor burgers:
  • Gezondheid (boetes)
  • Financieel
  • Veiligheid
  • Zekerheid




Slide 21 - Diapositive

Hoe zorgt de overheid voor ons?
  • Boetes => mensen zullen veiliger of eerlijker met elkaar omgaan
  • Accijnzen = extra belasting op ongezonde producten (alcohol, tabak, benzine) 

Wij gaan er dan minder van gebruiken

  • Subsidies = geld dat de overheid geeft aan mensen of bedrijven om het gebruik van bepaalde producten juist te stimuleren (~Zorgen dat iemand iets gaat doen)

  • Milieuheffing = extra belasting voor bedrijven die het milieu vervuilen door veel CO2 uitstoot
    Energiebelasting = Extra belasting voor hoog energieverbruik

Slide 22 - Diapositive

Schema overheden
Het Rijk = hele land
De provincies = aanleggen van snelwegen, vliegvelden, infrastructuur
De waterschappen 
De gemeente

Slide 23 - Diapositive

1. De overheid - gemeente
De overheid die het dichtst bij je staat = de gemeente
Wat regel je bij de gemeente?
  • bromfietsrijbewijs
  • paspoort
  • verhuizing
  • verantwoordelijk voor jeugd- en ouderenzorg

Slide 24 - Diapositive

Welke overheden zijn er?
  • De gemeente
  • De provincie
  • De waterschappen

Dit noemen we lagere overheden

Slide 25 - Diapositive

De overheid
= het Rijk = centrale overheid

Wie vormt het Rijk? De ministers 
--> Tweede Kamer moet de plannen van ministers goedkeuren en controleren --> de leden van Tweede Kamer worden gekozen door burgers

Slide 26 - Diapositive

2. De overheid - provincie
De provincie = verantwoordelijk voor de indeling van het grondgebied.

Wat regelt de provincie?
  • Infrastructuur (snelwegen, treinverbindingen, vliegvelden)
  • Uitbreiden van steden en dorpen
  • Ruimte voor bedrijventerrein
  • Natuur- en recreatiegebieden 

Slide 27 - Diapositive

3. De waterschappen
= beheren het water in hun gebied.

Wat regelen de waterschappen?
  • maatregelen tegen overstromingen
  • zuivering van het afvalwater

Slide 28 - Diapositive

3. De overheid - gemeente
Hoe gaat de besturing van de gemeente?
  1. De burgemeester en wethouders besturen de gemeente.
  2. De gemeenteraad moet hun plannen goedkeuren.
  3. De gemeenteraad controleert of ze goed worden uitgevoerd



* De gemeenteraad wordt democratisch gekozen door de bevolking

Slide 29 - Diapositive

Welke overheden zijn er?
  • De gemeente (burgerzaken)
  • De provincie (infrastructuur)
  • De waterschappen (Watergebieden en dijken)

Dit noemen we lagere overheden

De Rijksoverheid is de hoogste overheid

Slide 30 - Diapositive

Wat nog meer?
Reclame campagnes
School
Nudging


Slide 31 - Diapositive

Opdracht
Wat: Maak leerstof 1 en 2.  paragraaf 7.1
Hoe: gebruik je aantekeningen of de theorie die bij de leerstof hoort. Beoordeel jezelf zoals de docent dat zou doen.
Tijd: 20 min (15 min in stilte) Daarna is overleggen  op fluistertoon
Resultaat: Docent kiest 4 leerlingen uit om het werk te controleren. 
Klaar? Iets voor jezelf doen.  Mag op je Chromebook, telefoons neem ik in!



timer
20:00

Slide 32 - Diapositive

De overheid en de economie
  • Goede infrastructuur --> bedrijven kunnen hun producten aan- en afvoeren en goed met elkaar communiceren.
  • Subsidie --> financiële bijdrage van de overheid om burgers en bedrijven te steunen. 
  • Innovatie --> productiemethode vernieuwen of nieuwe producten ontwikkelen (hier kun je subsidie voor krijgen)
  • Heffingen --> ongewenste activiteiten afremmen. bedrijven die milieuvervuiling veroorzaken moeten extra milieuheffingen betalen

Slide 33 - Diapositive

De overheid en de consumenten
Energiebelasting --> om energieverbruik af te remmen heft de overheid belasting op stroom en gas.

Accijns --> belasting op tabak, alcohol en brandstoffen. 

Slide 34 - Diapositive

accijns & subsidie
Accijns:
Extra belasting op tabakswaren, olie en alcohol.
Doel: Minderen van de consumptie.

Subsidie:
Extra tegemoetkoming op sommige producten en diensten.
Doel: Laten toenemen van de consumptie.

Slide 35 - Diapositive

Kartel
Overheid wil:
Bedrijven met elkaar concurreren, want daar hebben consumenten voordeel van.

Sommige bedrijven maken wel prijsafspraken --> dit is verboden! Bedrijven vormen dan samen een kartel.
De ACM (autoriteit Consument en Markt) houdt daar toezicht op

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Welke overheden zijn er?
  • De gemeente (burgerzaken)
  • De provincie (infrastructuur)
  • De waterschappen (Watergebieden en dijken)

Dit noemen we lagere overheden
Het Rijk: centrale overheid regelt zaken voor het hele land
De overheid beïnvloed ons gedrag door: wetten, voorlichting, accijns (extra belasting), subsidies

Slide 38 - Diapositive

OEFENEN
op de volgende pagina begint de quiz!

Slide 39 - Diapositive

Waarop heft de overheid accijns?
A
benzine, chocola, kleding
B
sigaretten, frisdrank, kleding
C
alcohol, sigaretten, benzine
D
alcohol, medicijnen, benzine

Slide 40 - Quiz

Wat wil de overheid bereiken met subsidies?
A
Dat consumenten meer gebruik gaan maken van bepaalde producten.
B
Dat het milieu verbetert.
C
Dat consumenten minder gebruik gaan maken van bepaalde producten.
D
Dat de overheid een extra inkomstenbron heeft.

Slide 41 - Quiz

Wat wil de overheid bereiken met accijnzen?
A
Dat consumenten meer gebruik gaan maken van bepaalde producten.
B
Dat het milieu verbetert.
C
Dat consumenten minder gebruik gaan maken van bepaalde producten.
D
Dat de overheid een extra inkomstenbron heeft.

Slide 42 - Quiz

Een andere naam voor de rijksoverheid is..
A
overheid
B
lagere overheid
C
centrale overheid

Slide 43 - Quiz

EXTRA UITLEG
op de volgende pagina's vind je nog extra uitleg

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Vidéo